Buitenland

Herinnering aan terreurgroep vast in Duitse historie verankerd

RAF laat spoor van bloed na

Van onze correspondent
KEULEN – De verklaring van de Rote Armee Fraktion waarin de terroristische organisatie zichzelf tot geschiedenis verklaarde, was voor de gerespecteerde Frankfurter Allgemeine Zeitung aanleiding te schrijven dat „een dode zichzelf dood heeft verklaard”.

Dat mag formeel dan wel kloppen, maar de sporen die de RAF heeft achtergelaten in Duitsland en de rest van de wereld zijn zo bloedig en gewelddadig, dat ze in ieder geval de herinnering lange tijd levend zullen houden. De slachtoffers van terreuracties en hun nabestaanden, tal van onopgeloste zaken en de politieke werkelijkheid van het naoorlogse Duitsland zullen daarvoor zorgen.

Het leed dat de terroristen hebben aangericht is groot. Behalve de bekende “executies” op belangrijke figuren uit het openbare leven, heeft de RAF 34 moorden en executies van politieagenten (onder anderen de Nederlandse agent Arie Kranenburg in 1977, bij de arrestatie van RAF-lid Knut Folkerts in Utrecht), soldaten en burgers op haar geweten. Een veelvoud van hen ondervindt nog dagelijks blijvend lichamelijk en psychisch leed.

Daarmee staat de opheffingsverklaring van de RAF –die als authentiek wordt beschouwd– in de traditie van de koelbloedigheid van de terroristen: acht pagina's lang wordt met geen woord gerept over een excuus aan alle slachtoffers, maar wordt nog steeds met trots gesproken over pogingen om de „bestaande maatschappelijke orde met geweld omver te werpen en die te bevrijden van “fascistische heersers””.

Speelruimte
De „strijd” van de RAF begon op 14 mei 1970 met een actie ter bevrijding van Andreas Baader uit de bibliotheek van een gevangenis door onder anderen de journaliste Ulrike Meinhoff. Een van de bewakers raakte daarbij levensgevaarlijk gewond. Baader was samen met Gudrun Ensslin in 1968 tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens brandstichting in twee warenhuizen in Frankfurt. Ze doken na de veroordeling samen onder, maar Baader kon twee jaar later worden opgepakt.

Baader, Meinhoff, Ensslin en de advocaat Horst Mahler doken met nog een paar volgelingen op in het Midden-Oosten. Zij werden door Palestijnen geschoold in technieken voor gewapend verzet. De Duitse terroristen, die hun politieke scholing in de linkse studentenbeweging van de jaren zestig hadden genoten, zagen zich als militante voorhoede, die de idealen van de studentenbeweging met geweld wilde realiseren. Vandaar ook dat ze zich in 1971 als een heus leger met de naam Rote Armee Fraktion tooiden.

Het fanatisme van de RAF uitte zich in een reeks van bomaanslagen, roofovervallen en moorden. De eerste klap die de RAF uitdeelde, was echter de aanslag in mei 1972 op het hoofdkwartier van het Amerikaanse strijdkrachten in Frankfurt. Daarbij werd een soldaat gedood en vielen dertien gewonden. De Duitse politie en veiligheidsdiensten waren echter redelijk succesvol bij hun opsporing en binnen twee maanden konden naast Baader, Meinhoff en Ensslin, vier andere kopstukken van de RAF worden gearresteerd.

In Duitsland ontstond rond die tijd een golf van sympathie voor de terroristen in linkse, liberale en kerkelijke kringen, omdat de gevangen terroristen behoorlijk streng werden behandeld. Niet alleen werden ze regelmatig in isoleercellen opgesloten, ook het Duitse straf- en procesrecht werd een paar keer aangepast, waarbij steeds minder rekening werd gehouden met de rechten van verdachten, zoals dat in een volwassen democratie gebruikelijk is. Advocaten van terroristen konden worden uitgesloten en werden vervangen door verplichte verdedigers. Ook werd de macht van het openbaar ministerie over de procesvoortgang uitgebreid en werden beperkingen opgelegd aan de contacten tussen de verdachten onderling en met hun advocaten. Bovendien kregen de diverse veiligheidsdiensten en de politie meer speelruimte bij de bestrijding van het terrorisme dat niet door andere wetten werd gedekt, waarvan ook –naar later bleek– andere verdachten dan terroristen het slachtoffer werden.

Straatkant
Die publieke sympathie verhinderde echter niet dat de RAF haar acties voortzette. De gevangenzittende terroristen hadden inderdaad een geolied netwerk opgebouwd en gaven instructies aan –wat men noemt– de “tweede RAF-generatie”. Vanuit de Stammheim-gevangenis in Stuttgart dirigeerde Andreas Baader het terreuroffensief dat begin 1977 werd ingezet met de moorden op de Duitse procureur-generaal Siegfried Buback, de bankier Jürgen Ponto en de ontvoering van werkgeversvoorzitter Hans-Martin Schleyer. Steeds weer probeerden de terroristen met hun acties de RAF-kopstukken in Stammheim vrij te krijgen, maar de Duitse autoriteiten gaven geen krimp. In het najaar van 1977 werd een vliegtuig met vakantiegangers gekaapt en naar de Somalische hoofdstad Mogadishu gevlogen. De kapers eisten eveneens tevergeefs de vrijlating van de RAF-leiding en na de moord op de piloot van het vliegtuig bestormde een speciaal overgekomen Duitse commando-eenheid het vliegtuig.

Baader en zijn medegevangenen pleegden zelfmoord en als wraakactie werd de ontvoerde Schleyer koelbloedig omgebracht. Deze periode, de Duitse Herfst, betekende weliswaar een overwinning voor de Duitse autoriteiten, maar later is vast komen te staan dat in het pokerspel tussen staat en terroristen het leven van Schleyer is opgeofferd om de levens van de onschuldige vakantiegangers in de Landshut te redden. Bovendien zijn er destijds bij de zoekactie naar de ontvoerde werkgeversvoorzitter zulke grote fouten gemaakt, dat er recentelijk in een gedramatiseerde documentaire op de Duitse televisie werd gesuggereerd dat politierechercheurs door de binnenlandse veiligheidsdienst op het verkeerde been werden gezet.

Niettemin bevond de RAF zich in een grote crisis en het werd enige tijd stil rond de terreurgroep. Veel twijfelende terroristen trokken zich terug en vonden onderdak in de DDR, anderen meldden zich vrijwillig bij justitie en gaven belangrijke informatie. Maar op de achtergrond had zich inmiddels de “derde RAF-generatie” geformeerd. Wijs geworden door de fouten van haar voorbeelden, ging zij geraffineerder te werk. Er werd gemoord zonder sporen achter te laten, aanslagen werden gepleegd met moderne technieken. Zo kwam in 1989 in Bad Homburg de chef van de Deutsche Bank, Alfred Herrhausen, om het leven toen hij met zijn gepantserde Mercedes langs een lichtgevoelige cel reed, die een eind verderop een zware bom langs de straatkant tot ontploffing bracht. Veel van die aanslagen zijn nog steeds niet opgelost.

Corrigeren
Na de val van de Muur en het einde van de DDR was het einde van de RAF min of meer in zicht. De terroristen hadden geen schuilplaats meer en de meesten konden worden opgepakt. De Duitse justitie beschikte plotseling over een grote hoeveelheid informatie over de organisatie van de RAF. De laatste moordaanslag vond plaats op 1 april 1991, toen in Düsseldorf de chef van de economische ontwikkelingsmaatschappij voor de nieuwe deelstaten, de Treuhandanstalt, Detlev Rohwedder, door een scherpschutter om het leven werd gebracht.

Ondanks die aanslag kwam de toenmalige minister van justitie Klaus Kinkel in januari 1992 met het voorstel tot voortijdige vrijlating voor die terroristen die het geweld openlijk zouden afzweren. De reactie daarop volgde in april van dat jaar: de RAF kondigde aan geen personen meer te zullen treffen in haar acties. Een jaar later werd dit “vredesaanbod” kracht bijgezet en volgde een bomaanslag op een nieuwe, nog niet in gebruik genomen gevangenis in Hessen. De in het gebouw aanwezige mensen werden vroegtijdig gewaarschuwd en met een gigantische explosie werd de gevangenis vernield: schade 100 miljoen mark.

De RAF is al sinds enige jaren geen wezenlijke bedreiging meer voor de binnenlandse veiligheid in Duitsland. Dat bleek uit het uitblijven van gewelddadige reacties nadat agenten bij een opsporingsactie in Bad Kleinen in 1993 Wolfgang Grams, een van de laatste verdachte RAF-terroristen, hadden gedood. De omstandigheden waren zo omstreden, dat de toenmalige minister van binnenlandse zaken Rudolf Seiters (CDU) de politieke verantwoordelijkheid op zich nam wegens „fouten, tekortkomingen en coördinatieproblemen bij de federale autoriteiten” en opstapte. De procureur-generaal die de opsporingsactie had geleid, Alexander von Stahl, werd ontslagen. Daarmee bleek dat de strijd tegen het terrorisme uiteindelijk ook een zege was geworden van een democratie die in staat is zichzelf steeds weer te corrigeren. Maar of het einde van de RAF ook een einde van het leed betekent valt te betwijfelen. Eer zijn te veel slachtoffers.