Buitenland7 augustus 2001

Deskundigen nuanceren beeld van eenzijdige Palestijnse schuld

„Alle partijen maakten fouten
in Camp David

Van onze correspondent
JERUZALEM –Tot voor kort was het allemaal nog zo duidelijk. Alleen Yasser Arafat was er schuldig aan dat de topontmoeting op Camp David in juli vorig jaar mislukte. De laatste tijd verschijnen er echter artikelen die een meer genuanceerd beeld geven. Volgens dr. Ron Pundak, een van onderhandelaars bij de vredesbesprekingen in Oslo en directeur van het Peres Centrum voor Vrede in Tel Aviv, schrijft dat zowel de Israëliërs als de Palestijnen en de Amerikanen ernstige fouten maakten, die leidden tot de mislukking van de besprekingen. Met alle gevolgen van dien.

Pundaks artikel verschijnt over enkele weken in het blad Survival van het Internationaal Instituut voor Strategische Studies in London. Hij noemt de alles-of-nietshouding waarmee Ehud Barak (van juli 1999 tot maart 2001 Israëls premier) de vredesbesprekingen over een permanente statusoplossing benaderde „fundamenteel verkeerd.”

De Palestijnen waren tegen de besprekingen, omdat ze geloofden dat de tijd nog niet rijp was. Arafat vond juli te vroeg om een akkoord te bereiken. Hij wilde het liefst pas in november vorig jaar tot een overeenkomst komen. Arafat vroeg om een serie topontmoetingen om zowel zijn politieke elite als het Palestijnse publiek voor te bereiden.

Synagoge
Barak liet de Palestijnen bij het begin van de onderhandelingen niets merken over hoever hij uiteindelijk wilde gaan. Als hij dat wel had gedaan, zouden de Palestijnen een aansporing hebben gehad verder te gaan. Toen Barak op Camp David zijn oplossingen als een konijn uit een hoed te voorschijn toverde, waren de Palestijnen niet in staat met concrete standpunten te komen.

Israël bereidde de onderhandelingen onvoldoende en amateuristisch voor. Dat gold bijvoorbeeld voor de uiterst gecompliceerde en gevoelige kwestie Jeruzalem. De onderhandelaars waren niet bekend met oplossingsmodellen en met de geografische gesteldheid in en rond Jeruzalem. Barak legde veel nadruk op Jeruzalem en de Tempelberg. Hij gooide olie op het vuur door een synagoge te eisen op de Tempelberg. „Aan zoiets is 2000 jaar niet meer gedacht, sinds de verwoesting van de tempel in 70 na Christus”, aldus Pundak. Een synagoge op de Tempelberg zou de Nationaal Religieuze Partij akkoord moeten laten gaan met concessies in Jeruzalem.

Terugkeer
Ook de Palestijnen maakten ernstige fouten met betrekking tot de Tempelberg, aldus Pundak. Arafat en het Palestijnse onderhandelingsteam hadden niet het belang en de heiligheid van de Tempelberg voor het Joodse volk in twijfel moeten trekken.

De grootste fout van de Palestijnen was dat ze bleven hameren op het recht van terugkeer naar de staat Israël van iedere vluchteling. Dit schiep wantrouwen onder het grootste deel van het Israëlische publiek, van links tot rechts. De Israëliërs gingen geloven dat het de Palestijnse bedoeling blijft de Joodse staat uit te roeien door middel van het Trojaanse paard. De eis tot terugkeer was strijdig met het zogenaamde Oslo-proces, dat gebaseerd was op het idee dat er twee staten voor twee volken zouden zijn, met wederzijdse erkenning van het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk en de legitimiteit van een nationaal huis voor het Joodse volk.

Voor de conferentie bestond er binnen het Palestijnse leiderschap een interne strijd over de vraag wie leiding zou geven aan de onderhandelingen en dus de opvolger van Arafat zou worden. Deze interne strijd had invloed op het functioneren van de Palestijnse delegatie.

Een van de ergste fouten die de Amerikanen maakten was dat zij een standpunt leken in te nemen bij de interne Palestijnse machtsstrijd. Zij schenen Mohammed Dahlan, het hoofd van de Preventieve Veiligheidsdienst in Gaza, voor te bereiden op het presidentschap, ten koste van de tweede man in de Fatah, Abu Mazen. Ook wekten de Amerikanen bij de Palestijnen de indruk dat zij geen eerlijke bemiddelaars waren. Dat kwam doordat het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken het standpunt van de Israëlische premier overnam.

Mythen
Pundak is niet de eerste die de Palestijnse schuld probeert te nuanceren. Op 8 juli al schreef Robert Malley, een adviseur voor Clinton voor Arabisch-Israëlische zaken, in de New York Times dat er een aantal „gevaarlijke mythen” verspreid dreigt te worden. De eerste mythe is volgens hem dat Camp David een ideale gelegenheid was om de bedoelingen van Arafat te testen. „Maar”, zo schrijft ook Malley, „Arafat was helemaal niet van plan naar Camp David te gaan. Hij geloofde dat Israëlische en Palestijnse onderhandelaars nog te ver van elkaar verwijderd waren om de kloof te kunnen dichten.”

Verder kwam de topconferentie in Camp David op een moment dat de betrekkingen tussen Arafat en Barak op een dieptepunt waren. Israël kwam een aantal beloften, waaronder de langverwachte derde Israëlische terugtrekking van delen van de Westelijke Jordaanoever en de overdracht van een aantal dorpen buiten Jeruzalem, niet na. Arafat dacht dat Barak eenvoudigweg onder zijn verplichtingen wilde uitkomen.

De tweede mythe is volgens Malley dat Israël tegemoetkwam aan alle of althans de meeste Palestijnse wensen. „Inderdaad was wat op tafel lag verderreikend dan iets wat een Israëlische leider in het verleden had willen bespreken”, schrijft Malley. Maar Barak wilde 9 procent van de Westelijke Jordaanoever annexeren. In ruil daarvoor zouden de Palestijnen land in Israël krijgen, maar het ging daarbij om een ongelijke verhouding: voor elke 9 vierkante kilometer op de Westoever die Israël in bezit zou houden, zouden de Palestijnen 1 kilometer in Israël terugkrijgen. Bovendien zou Israël soevereiniteit houden over de Tempelberg – de heiligste plaats voor het Jodendom. Arafat zou zo'n deal niet aan zijn volk kunnen verkopen.

Pundak bevestigt dat Israël 91 procent van de bezette gebieden aanbood. Hij schrijft dat de bewering van Israëlische zegslieden na Camp David dat Israël 95 procent of 97 procent wilde geven, met respectievelijk 5 procent en 3 procent compensatie in Israël zelf, „een vorm van het herschrijven van de geschiedenis” is. Bij de onderhandelingen begin dit jaar in Taba ging Israëls eis terug naar 6 procent van de Palestijnse gebieden, maar de compensatie bleef gering.

De derde mythe is volgens Malley dat de Palestijnen geen eigen concessies deden. Volgens hem accepteerden de Palestijnen het idee van nederzettingenblokken op de Westelijke Jordaanoever. Ook vonden de Palestijnen het goed dat de Joodse wijken in Oost-Jeruzalem onder Israëlisch bestuur zouden blijven. Verder waren de Palestijnen bereid de terugkeer van Palestijnse vluchtelingen te beperken, zodat de demografische en veiligheidsbelangen van Israël beschermd bleven.

Toekomst
Barak diende vorige week in de New York Times Malley van repliek. Volgens hem moet Israël zich acht jaar na het Oslo-akkoord en te midden van het Palestijnse geweld afvragen of er een partner is voor vrede en wat de toekomst is van het vredesproces. „Het pijnlijke antwoord is dat Yasser Arafat geen partner voor vrede bleek te zijn en dat blijkbaar hoogstwaarschijnlijk ook in de toekomst niet zal zijn.”

Barak noemt de bewering „door sommige waarnemers” (zoals Malley en Pundak) dat Arafat tegen zijn wil gedwongen werd vrede in Camp David te sluiten „enigszins vreemd.” „Hij ondertekende in 1993 een aantal overeenkomsten die hem verplichtten vrede te maken. Hij ontving zelfs de Nobelprijs voor de vrede als aanmoediging om zijn beloften na te komen”, aldus Barak.

De oud-premier schrijft dat Arafat probeert de internationale gemeenschap bij de crisis te betrekken. Hij doet dat door geweld te gebruiken. Arafat sloot zijn ogen voor terreur en hij weigerde terroristen op te pakken. Hij is nooit gestopt met zijn haatcampagne tegen Israël in de Palestijnse media en heeft zijn volk nooit onderwezen tot vrede.

„De toekomst van het vredesproces ziet er nu niet rooskleurig uit”, schrijft Barak. „Het Israëlische publiek vertrouwt Arafat niet meer.” Hij gelooft dat Israël zich eenzijdig dient af te scheiden van de Palestijnen door een grens te trekken. Verder kan zijn land alleen maar wachten op een nieuwe Palestijnse leider. Met hem kan Israël dan over vrede spreken. „Ik ben ervan overtuigd dat als het zover is, de contouren van de overeenkomst zullen lijken op de ideeën die in Camp David besproken zijn.”