Buitenland30 juli 2001

Friese broers verlangen ondanks succes terug naar hun provincie

Succes en heimwee in Suriname

Van onze correspondent
DOMBURG – Even buiten Paramaribo ligt het slaperige dorpje Domburg. Het is de thuisbasis van de gebroeders Van der Veen. In 1989 voeren de vissers, vrijwel berooid, Suriname binnen. Een hachelijk avontuur in Liberia had hun bijna de das omgedaan. Nu, ruim twaalf jaar later, hebben ze een bloeiend bedrijf met vijftig werknemers en drie schepen. Maar ondanks het zakelijke succes blijft de heimwee knagen. „Vroeg of laat willen we toch terug naar Friesland.”

Gerben (57) en Murk (47) hangen relaxed achterover in de halfopen pina-hut. „Is zoiets mogelijk in Nederland?!” vraagt Murk retorisch. Zijn broer wrijft de slaap uit zijn ogen. Hij is net ontwaakt uit zijn middagdutje. Het rieten hutje staat vlak bij de rivieroever, waar twee schepen liggen aangemeerd. Schuin achter het huisje staan een kantoor en een enorme loods. Werknemers spelen een partijtje voetbal op het grasveld naast de loods. Alles ademt een sfeer van welstand en orde. Het is duidelijk, ”Holsur” (Holland-Suriname) is een goedlopend vissersbedrijf. De broers hebben goed geboerd.

In hun jeugd was dat wel anders. „We zijn opgegroeid in Gaastmeer, toentertijd een plaatsje met ongeveer 400 inwoners. Ons gezin telde vier meisjes en vier jongens. We hebben geen honger geleden, maar breed hadden we het niet.” Als jonge knapen van zestien legden de Friezen zich al toe op het beroep van hun vader: palingvisser. Maar na een paar jaar wilden ze iets anders.

Knokken
„Met onze andere twee broers hebben we een boomkotter aangeschaft waarmee we gingen vissen op tong en schol.” Harlingen werd de thuisbasis. In 1974 was de kotter aan vervanging toe. Helaas werd in dat jaar de quotumregeling ingevoerd. „We zaten in een overgangsperiode en konden maar weinig vissen. Onze historische rechten waren slecht en ons quotum dus laag. Tot ongeveer 1984 was dat niet zo'n probleem. Niemand hield zich aan de quota. Daarna werden de controles strenger en toen ging het fout.”

De Van der Veens konden het nauwelijks bolwerken en moesten weg uit Nederland. Drie broers zochten het avontuur op en kwamen via kennissen in Liberia. „Daar was het elke dag feest. Corruptie van hoog tot laag, bovendien was er weinig vis. We konden nauwelijks iets verdienen. Na een halfjaar was het vertrekken of failliet gaan.” Terug was geen optie, vanwege de nadelige quotaregeling. „We hadden al wat contacten in Suriname. Toen zijn we in 1989 op goed geluk maar hier naartoe gevaren.”

Maar ook in Suriname liep niet alles van een leien dakje. De Friese vissers moesten maandenlang wachten op hun vergunning. Beroofd van hun enige bron van inkomsten, kozen ze toch heimelijk het ruime sop. Een riskante zet, zo bleek al snel. Terwijl ze op zee waren, pleegde Desi Bouterse zijn tweede coup. „De betrekkingen tussen Nederland en Suriname waren eensklaps flink bekoeld. Wij werden toen als voorbeeld gesteld, zo van 'die gaan we even aanpakken'.” Een legervliegtuig nam hun schip onder vuur. Gelukkig vielen er geen gewonden. De broers werden gedwongen terug te keren naar Paramaribo en verdwenen voor een maand in het gevang.

Na het storten van 300.000 gulden, („niemand weet waar dat geld is gebleven”), kregen de vissers eindelijk een vergunning en konden ze aan de slag. Aanvankelijk vanaf een steiger in Paramaribo, later vanuit Domburg, voeren ze de zee op om te vissen op makreel, barracuda, en red snapper. En met succes. Vandaag de dag hebben ze „door hard werken” een goedlopend bedrijf met drie schepen en vijftig werknemers.

Hoewel alles naar wens verloopt, blijft het hard knokken. „Suriname heeft een aantal voordelen. Je hebt goedkope arbeidskrachten, ruimte, en je hoeft nooit naar het weerbericht te luisteren”, grappen ze. Maar er zijn ook nadelen. „Per definitie verdien je minder dan in Nederland. De arbeiders zijn meestal slechter opgeleid en de productiviteit ligt op een lager niveau. Daarnaast is veel materiaal moeilijk te krijgen. Zelf betrekken we 90 procent van onze spullen uit Nederland.”

Bovendien speelt regelmatig het heimwee op. „Het echte sociale is toch meer in Nederland, zeker in Friesland. Daar leeft onze familie. Je kunt ook nauwelijks je eigen taal, het Fries, praten. Hier blijf je een buitenbeentje. Surinamers zijn vriendelijke mensen, maar ze leggen niet echt makkelijk diepe contacten. Vandaar dat we vroeg of laat toch terug willen naar Friesland.”