Buitenland7 februari 2001

Sharon gelooft dat het bezit van land van cruciaal belang is

Tijd voor de sterke man

Door A. Muller
JERUZALEM – Op 28 september 2000 zette Likud-leider Ariel Sharon zijn voet op de heiligste plaats van het Jodendom. De Palestijnen beschouwden het bezoek aan de Tempelberg als een belediging voor de islam. Ze kwamen in opstand, met stenen, brandbommen en beschietingen op Israëlische nederzettingen.

En daar bleef het niet bij: bommen spatten uit elkaar in Israëls steden en automobilisten op de Westelijke Jordaanoever werden meedogenloos neergemaaid door de Tanzim. En dat gebeurde allemaal in een tijd waarin de regering van Ehud Barak bereid was tot de grootste concessies die Israël ooit wilde doen. De desillusie is compleet. Velen vinden dat de tijd is aangebroken voor een sterke man voor de periode na het Oslo-proces. Een portret van de bulldozer in de Israëlische politiek.

Als kind leerde Ariel Sharon de grond waarop hij in 1928 werd geboren te waarderen. Met zijn eigen handen bewerkte hij de aarde. Hij groeide op in moshav (coöperatieve landbouwnederzetting) Kfar Malal in de Sharon-vallei ten noordoosten van Tel Aviv, als kind van hoogontwikkelde ouders die uit Oost-Europa emigreerden.

Koppige natuur
Zijn vader, Samuil Scheierman, kon met de andere moshavniks niet goed overweg omdat hij van nature niet in staat was een compromis te sluiten. Samuil weigerde zich neer te leggen bij de besluiten die de leden van de collectieve nederzetting namen. Sharon schrijft in zijn autobiografie ”Warrior” (Strijder) dat wanneer het comité van de moshav besloot dat iedereen sinaasappelen en citroenen moest planten, zijn vader erop stond proeven te nemen met mandarijnen en mango's. Ariel zou de eigenzinnige, koppige natuur van zijn vader erven.

De Joden in de moshav voerden strijd tegen Arabische infiltranten. Zijn vader kwam twee keer in een hinderlaag terecht, maar beide keren bleef hij ongedeerd. Hoewel „het leven nooit veilig scheen” had niemand van de moshav-bewoners enige twijfel over „hun recht op het land.” Ariel geloofde dat het bezit van het land van cruciaal belang was. Dat geeft namelijk niet alleen fysieke, maar ook geestelijke macht. „Je kracht komt van het land”, schreef hij. En voor altijd kreeg hij een hekel aan „terreur”, aan de Palestijnse pogingen de Joden van hun land te verdrijven.

In 1945 werd hij ingelijfd bij de Haganah, het Joodse verdedigingsleger in de periode voor de oprichting van de staat Israël. De taak van zijn groep was Kfar Malal en andere Joodse nederzettingen te verdedigen. In de Onafhankelijkheidsoorlog van 1948 werd hij commandant van het peloton dat een aanval uitvoerde op de Arabische vesting in Latrun. Hij maakte daar kennis met de rauwe werkelijkheid van het slagveld, waar soldaten doden en worden gedood.

Azriel, een van zijn dorpsgenoten, bracht een lichte mortier in stelling om het peloton, dat er niet in slaagde de vesting te veroveren, in staat te stellen zich terug te trekken. „Hij laadde en ik richtte en vuurde”, schrijft Sharon. „Plotseling, toen Azriël zich oprichtte om de koker opnieuw te vullen, gaf hij een schorre zucht en viel pal naast mij neer. Een kogel had hem getroffen en die was dwars door beide longen gegaan.”

Niet zachtzinnig
In de jaren vijftig doodden fedayeen (Arabische commando's), die vanaf Jordaans of Egyptisch gebied Israël binnendrongen, honderden Joden. Legercommandant Mordechai Makleff vroeg Sharon daar een einde aan te maken door het bevel van Eenheid 101 op zich te nemen. Deze eenheid zou preventieve operaties tegen de Arabische infiltranten uit moeten voeren aan de andere kant van de grens.

Sharon ging daarbij niet zachtzinnig te werk. Ook maakte hij ernstige fouten. Toen een jonge moeder en haar twee kinderen werden vermoord door Palestijnen uit Kibbiya, blies zijn peloton 42 huizen in dat dorpje op. Het peloton dacht dat de Palestijnen het dorpje hadden verlaten. De volgende dag kon hij zijn „oren niet geloven” toen de Jordaanse radio meldde dat 69 mensen waren gedood, vooral vrouwen en kinderen. Ze bleken zich te hebben verstopt in de kelders.

Als soldaat was Sharon tegelijkertijd briljant en omstreden. Briljant omdat hij het bevel voerde over succesvolle operaties. Omstreden omdat hij de bevelen van de superieuren vrij interpreteerde en omdat er veel soldaten bij omkwamen. In 1956 bijvoorbeeld, tijdens de Sinaï-campagne, werd zijn parachutisteneenheid neergelaten in de Mitlapas in de Sinaï. Sharon interpreteerde de bevelen die hij kreeg vrijelijk en dreef zijn troepen in een bloedige slag, die velen het leven zou kosten.

Likud
In de Zesdaagse Oorlog van 1967 schakelde het leger Sharon opnieuw in. Hij werd nu generaal-majoor en leidde op briljante wijze de aanval tegen de Egyptenaren in de Sinaï. In 1972 trad hij uit het leger. Hij raakte nauw betrokken bij de oprichting van de Likud-partij (Het Blok), een combinatie van verschillende rechtse partijen. De belangrijkste partij in de Likud was de Cherut, het ideologisch kind van de revisionist Ze'ev Jabotinsky. Jabotinsky geloofde dat ook het Overjordaanse (het huidige Jordanië dus), bij het Joodse thuisland hoorde. Over het gebied ten westen van de Jordaan, de Westelijke Jordaanoever oftewel Judea en Samaria, was helemaal geen discussie mogelijk.

In 1973 zetten Egyptische en Syrische legers op de heiligste dag van het Joodse jaar een verrassingsaanval in. Aanvankelijk leek het dat de jonge Joodse staat ten onder zou gaan. Het leger riep Sharon op leiding te geven aan een van de Israëlische pantserdivisies in de Sinaï. De Bar Lev-linie, die was opgezet aan de oevers van het Suezkanaal om de Egyptenaren tegen te houden, was totaal bezweken onder het Egyptische geweld.

Sharon vond dat de legerleiding veel te voorzichtig was. Hij begreep dat alleen een grootscheeps tegenoffensief de invasie kon keren. Een verkenningseenheid vond een zwakke plek in het Egyptische front, maar pas een paar dagen later kreeg hij toestemming een bruggenhoofd te vormen. Tegen de wil van de legerleiding in versterkte hij het bruggenhoofd. Dit gaf het Israëlische leger de kans het Derde Leger van Egypte te omsingelen. De Verenigde Naties riepen daarna een staakt-het-vuren uit. Het Israëlische leger had zeer zware verliezen geleden, maar standgehouden. Na de oorlog keerde Sharon terug naar zijn boerderij. En naar de politiek, want hij bleef beide altijd combineren.

Nederzettingen
In de politiek bleek steeds weer dat hij vindt dat de Westelijke Jordaanoever bij Israël hoort. Hij zegt dat niet op religieuze gronden, want hij is niet godsdienstig, maar om zionistische redenen. Hij heeft lang het idee van ”Jordanië is Palestina” gepropageerd. Het oostelijke gedeelte van het vroegere Britse mandaatgebied Palestina moest volgens hem erkend worden als een Palestijnse staat. Sharon ging daarin zo ver dat hij zelfs onderhandelingen met de PLO voorstelde om de toenmalige koning Hussein van de troon te stoten.

Als minister van Landbouw in het kabinet van Begin in 1977-1981 was hij verantwoordelijk voor de oprichting van 64 nieuwe nederzettingen. Sharon wilde hiermee voldongen feiten creëren: de Palestijnse bevolkingscentra zouden omringd worden door Joodse plaatsen, zodat er geen Palestijnse staat zou kunnen worden opgericht. Sommige van deze Joodse dorpen werden gebouwd in dichtbevolkt Palestijns gebied. Tegenstanders van Sharons politiek zeiden dat deze „politieke nederzettingen” niet nodig waren en een veiligheidsprobleem zouden vormen. In de afgelopen maanden van de Al-Aqsa-intifada is gebleken dat het Israëlische leger grote moeite heeft deze afgelegen nederzettingen te verdedigen. Te denken valt bijvoorbeeld aan Netzarim in de Gazastrook.

Bloedbad
In 1981 werd Sharon minister van Defensie in het kabinet van Menachem Begin. Hij bracht in 1982 het leger Libanon binnen, met desastreuze gevolgen. Op 17 september 1982 kreeg de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, George Schultz, die op een rustige weekwisseling had gehoopt, een telefoontje van een Amerikaanse functionaris in Beiroet, Ryan Crocker. „Met de mobilofoon in zijn hand liep hij door het vluchtelingenkamp Shatila. Terwijl hij liep gaf hij een beschrijving van een bloedbad van shockerende grootheid”, schrijft de oud-bewindsman in zijn memoires. „Crocker had toen zo'n vijftig dode lichamen geteld, waaronder vrouwen en kinderen.”

Sharon vertelde de Amerikaanse diplomaat Morris Draper dat de Israëliërs in dat gebied zouden blijven totdat de Lebanese Armed Forces (LAF) het gebied hadden gezuiverd van „de terroristen.” Generaal-majoor Amir Drori vroeg de LAF de Palestijnse kampen in te gaan, maar de commandant van de LAF weigerde. Drori besloot daarop dat het christelijke falangistenleger onder leiding van Eli Hobeika, genaamd de Lebanese Forces, „de klus zouden moeten klaren.” Terwijl de falangisten in de nacht van 16 op 17 september 1982 het kamp Sabra binnendrongen, schoot het Israëlische leger lichtkogels af, zodat de falangisten genoeg zouden zien.

Niet alleen de Libanezen en de Amerikanen, maar ook de Israëliërs waren geschokt. Vierhonderdduizend Israëliërs –10 procent van de bevolking– trokken de straat op om te demonstreren. Premier Begin werd gedwongen een commissie van onderzoek in te stellen. De commissie, die onder voorzitterschap stond van Yitzhak Kahan, oordeelde in 1983 dat Sharon had moeten weten dat „de falangisten bloedbaden en pogroms uit zouden voeren onder de bewoners van de kampen.”

De Palestijnen hadden zich namelijk aan zware wreedheden schuldig gemaakt tegenover christenen in de Libanese burgeroorlog. Bovendien wilden de falangisten wraak nemen op de dood van hun leider Bashir Gemayel, die twee dagen eerder was vermoord. Volgens de commissie had Sharon, „die actief deelnam aan alles wat met de oorlog te maken had”, het bloedbad kunnen voorzien. Sharon werd gedwongen af te treden. Maar hij bleef in de politiek.

Ware bulldozer
Als minister van Huisvesting in het rechts-religieuze kabinet van Yitzhak Shamir, dat in 1989 werd opgericht, ging Sharon als een ware bulldozer te werk. Hij begreep dat er spijkers met koppen geslagen moesten worden om onderdak te bieden aan de honderdduizenden immigranten uit de voormalige Sovjet-Unie die het land binnenstroomden. Hij liet in sneltreinvaart huizen uit de grond stampen en omzeilde daarmee bureaucratische procedures.

Op 13 maart 1991 kondigde Sharon aan dat Israël in de komende drie jaar 13.000 nieuwe woningen in de nederzettingen zou bouwen. Dit was zeer tot ongenoegen van de Amerikaanse regering, die probeerde de vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen te promoten. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken James Baker schreef in zijn memoires: „Net zoals zijn nederzettingenbeleid, was Ariel Sharon een blokkade op de weg naar vrede.”

In zijn politieke carrière had Sharon veel kritiek geleverd op een zijns inziens te slap optreden tegen de Palestijnen. Nadat in december 1987 de eerste Palestijnse intifada (opstand) was uitgebroken, stelde hij dat hij daar snel een einde aan had kunnen maken met een „ijzeren vuist.” Hijzelf leverde zijn bijdrage aan de spanningen door in het midden van de moslimwijk van de Oude Stad van Jeruzalem een huis te kopen. Soldaten bewaken het huis dag en nacht, maar hijzelf is er nooit.

Persoonlijk leed bleef hem niet bespaard. Vlak na de Zesdaagse Oorlog verloor hij zijn tienjarige zoon Gur, toen deze met een oud jachtgeweer speelde dat hij van een vriend had gekregen. In maart 2000 stierf zijn vrouw Lily aan longkanker. Eerder was hij getrouwd met Lily's oudere zuster Gali, die omkwam bij een verkeersongeluk op de weg naar Jeruzalem.

Roer om
De laatste jaren echter hoort men Sharon niet meer zeggen dat Jordanië Palestina is. Nadat hij in 1998 minister van Buitenlandse Zaken was geworden, ontwikkelde hij zelfs goede banden met het hasjemitisch koninkrijk. Hij blijkt zich ook neer te willen leggen bij de nieuwe politieke situatie die in Judea en Samaria is ontstaan. De „concessie” die hij aan de Palestijnen wil doen is dat zij het gebied dat zij onder bestuur hebben, mogen houden. Maar de nieuwe leider is niet van plan de Palestijnen meer grondgebied te geven. Verder kunnen de Palestijnen alleen bij hem terecht om over vrede te praten als ze stoppen met het geweld. Sharon is van plan het roer om te gooien.