Buitenland23 november 2000

Aanslag toont aan dat Israëliërs in eigen land niet veilig zijn

Tegenslagen voor
Barak stapelen zich op

Van onze correspondent
JERUZALEM – Het is opnieuw een moeilijke week voor de Israëlische premier, Ehud Barak. De tegenslagen die hij deze week krijgt te verwerken, spelen zich af op het gebied van veiligheid, internationale betrekkingen en binnenlandse politiek.

Op het gebied van veiligheid bleek dat het conflict tussen Israël en de Palestijnen zich dreigt uit te breiden tot in Israël. Dat Israëliërs in afgelegen nederzettingen meer risico lopen was al lang bekend. Jarenlang hebben Israëlische commentatoren ervoor gewaarschuwd dat sommige nederzettingen moeilijk te verdedigen zullen zijn in tijden van oorlog. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Joden in Kfar Darom, in de Gazastrook. Het leger is er, ondanks het zware materieel en de manschappen die het bij de nederzetting heeft geplaatst, niet in geslaagd hen volledige veiligheid te bieden. Dat bleek bijvoorbeeld bij de aanslag op een schoolbus, maandagmorgen, en op een konvooi, dinsdagmiddag, dat op weg was van Israël naar de nederzetting.

Maar uit de aanslag gisteren in Hadera blijkt dat ook Israëliërs binnen de Groene Lijn (de grenzen van Israël vóór 1967) risico lopen. Dit is een extra zware tegenvaller voor Barak, omdat het zijn beleid tijdens deze crisis is om het conflict te beperken tot de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Met uitzondering van Jeruzalem is dat gelukt. In Jeruzalem is de wijk Gilo herhaaldelijk beschoten, op diverse vrijdagen hebben zich rellen voorgedaan op de Tempelberg en op 2 november ontplofte een autobom in de buurt van een markt.

De explosie van gisteren in Hadera verhoogt de druk op Barak om harde maatregelen tegen de Palestijnen te nemen. Die zullen echter weer leiden tot een escalatie van het conflict. Palestijnse leiders hebben al gezegd dat als het Israëlische leger de Palestijnen in de autonome gebieden overal kan treffen, de Palestijnen de mensen overal in Israël kunnen treffen. De aanslag in Hadera was daar een voorbeeld van.

Toestemming voor terreur
De verklaring van Marwan Kanafani, een assistent van de Palestijnse leider Yasser Arafat, dat de Palestijnse Autoriteit niet betrokken was bij de aanslag, is in de ogen van de Israëlische regering niet belangrijk. Arafat heeft de afgelopen weken namelijk leden van de islamitische verzetsbeweging Hamas en de Islamitische Jihad vrijgelaten. Hij gaf daarmee in de ogen van Israël toestemming terreuraanslagen uit te voeren. Bovendien heeft Hasan Asfour dinsdag nog gezegd dat zoals de Israëlische tanks Gaza kunnen bereiken, de Palestijnen aanslagen kunnen plegen tegen Tel Aviv. Tel Aviv staat in dit verband voor Israëlische steden binnen de Groene Lijn.

Dat de Egyptische ambassadeur Mohammed Bassiouny gisteren naar Caïro terugging „voor beraad” is een tegenvaller op het gebied van de internationale betrekkingen. Hoewel de relatie tussen Egypte en Israël bekoeld is en de Egyptische media anti-Israëlisch zijn, beschouwt Israël Egypte als een positieve en stabiliserende politieke kracht in het turbulente Midden-Oosten. Zo zorgde Egypte er vorige week op de topconferentie van islamitische landen in Doha (Qatar) voor dat de verklaringen relatief gematigd van aard waren. De Egyptische president, Hosni Mubarak, heeft de Palestijnen laten weten dat hij niet geïnteresseerd is in een oorlog. Egypte is dikwijls opgetreden als bemiddelaar tussen Israël en de Arabische wereld.

Het is niet de eerste keer dat er zich een crisis voordoet in de 21 jaar van diplomatieke betrekkingen tussen Egypte en Israël. In 1982 riep Egypte ambassadeur Sa'ad Mortada terug. Dat gebeurde nadat falangisten een bloedbad aanrichtten in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila, in de buurt van Beiroet. De toenmalige minister van Defensie, Ariel Sharon, had de militie toestemming gegeven de kampen in te gaan. Pas vier jaar later keerde een ambassadeur terug. Sindsdien heeft Bassiouny het ambt bekleed.

Ook andere islamitische landen hebben maatregelen genomen. Tunesië en Marokko hebben hun belangenkantoren in Tel Aviv en die van Israël in hun hoofdsteden gesloten. Ook Qatar en Oman hebben de betrekkingen verbroken. De komst van de nieuwe Jordaanse ambassadeur, Abdulilah al-Kurdi, is voor onbepaalde tijd uitgesteld. Hij had begin oktober in Tel Aviv moeten arriveren.

Het afbreken of op een laag pitje zetten van de diplomatieke betrekkingen is een grote diplomatieke tegenslag voor Israël. Hoewel voor het land de economische betrekkingen met de Arabische wereld van minder belang zijn dan die met westerse landen, hecht Israël er veel waarde aan omdat ze een erkenning van Israël in het Midden-Oosten betekenen. De betrekkingen tussen Israël en de Arabische wereld zijn na het Oslo-akkoord van 1993 zienderogen verbeterd.

Maar dat Bassiouny naar Caïro is teruggegaan, betekent niet dat Egypte zich terugtrekt als bemiddelaar en stabiliserende factor. Het land blijft bij het vredesproces betrokken. Politici en diplomaten kunnen ook via de telefoon en op andere manieren contact met elkaar blijven houden.

Binnenlandse problemen
Ten slotte kent Barak problemen op het gebied van binnenlandse politiek. Met de aanslagen van deze week is de discussie over de oprichting van een speciaal meerderheidskabinet opnieuw opgelaaid. Nu de crisis voortduurt, lijkt de kans steeds kleiner te worden dat het kabinet van Barak in de huidige vorm wordt voortgezet. Twee mogelijkheden tekenen zich af: de ene is de oprichting van een speciaal noodkabinet waarin ook oppositiepartij Likud zitting heeft. De andere mogelijkheid zijn vervroegde verkiezingen.

De ultraorthodoxe Shas-partij heeft al gezegd dat „het vangnet” dat de partij Barak biedt niet langer van kracht is. Met andere woorden: de partij steunt de coalitie van Barak niet meer. Als er zich geen nieuwe verrassende ontwikkelingen voordoen in de betrekkingen tussen Eén Israël van Barak en tussen Shas, zal Shas volgende week een wetsvoorstel voor vervroegde verkiezingen steunen, dat door de oppositie is ingediend. Eén troost voor Barak is dat Knesset-voorzitter en partijgenoot Avraham Burg heeft besloten dat er voor de acceptatie van de motie een absolute meerderheid van 61 stemmen nodig is bij de drie stemronden.