Buitenland19 mei 2000

Joden zoeken op begraafplaats in Berlijn naar vermiste familieleden

Waar de graven nog altijd spreken

Door R. R. Zeeman
BERLIJN – In de Berlijnse wijk Weissensee ligt de grootste Joodse begraafplaats van Europa. Joden uit alle delen van de wereld doen de begraafplaats aan en zoeken er hun vermiste familieleden.

”Het stof gaat terug naar de aarde en de geest naar God” staat op de muur bij de aula. Voor de deur staan de dragers met de kist. De familieleden van de overleden Grünbaum nemen plaats op de stoelen en luisteren naar de rabbi die in enkele woorden het leven van de overledene schildert: voor de nazi's uit Berlijn weggevlucht, geholpen bij de opbouw van de staat Israël. „Hij had een goed hart, tot het niet meer sloeg.”

Als de rabbi inzet voor een psalm dringen zonnestralen door het raam naar binnen. De zes dragers halen het zwarte laken met de davidster van de kist en nemen de kist op hun schouders. Ze dragen de kist door het portaal en plaatsen hem op een wagen. De voorzanger gaat de kleine stoet voor over de begraafplaats aan de Herbert-Baum-Strasse in Berlijn-Weissensee naar Grünbaums laatste rustplaats hier op aarde. De groep loopt langs door onkruid overwoekerde grafstenen met Duitse en Hebreeuwse teksten. Bij veld A8 houdt de stoet stil. In de zesde rij is een graf gedolven. Daar wordt de overledene ter aarde besteld.

Onderhoud
Pal naast de ingang van de 43 hectare grote begraafplaats –en daarmee de grootste van Europa– bevindt zich het kantoor van opzichter Ron Kohls. Hij vertelt over de problemen die het met zich meebrengt de begraafplaats met zijn ruim 100.000 grafstenen in stand te houden. „Je bent nooit klaar met onderhoud. Altijd sta je aan het begin. Er zijn miljoenen nodig om deze begraafplaats op te knappen”, aldus Kohls.

Hij ziet het als zijn levenswerk, maar het valt vaak niet mee. Vorig jaar oktober werden 103 graven door onbekenden geschonden. Doordat regelmatig de waterleiding springt, is er nog wel eens de nodige wateroverlast. En tot overmaat van ramp vreet een soort mijt de grafstenen aan. Kohls verzucht: „Zoals de begraafplaats eenmaal was, wordt het nooit meer.”

De 32 man die hij in dienst heeft voor het onderhouden van de begraafplaats kunnen niet veel meer doen dan de „hoofdpaden vrijhouden.” Ten tijde van de DDR werkten er twaalf mensen op de begraafplaats. Maar voor de Tweede Wereldoorlog waren het er driehonderd. En die waren ook nodig. Kohls is al blij dat het vier jaar geleden is gelukt het enorme archief met de gegevens van alle begraven Joden en Jodinnen te bewaren voor het nageslacht. „Schimmel dreigde het onleesbaar te maken. Alles is op microfilm vastgelegd. Alle graven zijn gedocumenteerd”, licht Kohls toe.

In de boekenkasten heeft hij 900 banden staan met allerlei gegevens over de overledenen, zoals wanneer iemand is overleden en zijn laatste adres. Ook bevatten ze gegevens over de plaats van het graf, hoe duur het graf was en hoe de begrafenis was geregeld. „De graven zijn eeuwig”, zegt Kohls. „Anders dan christelijke graven worden de Joodse na zekere tijd niet geruimd. Alle graven zijn er nog.”

Mooie momenten
De begraafplaats Berlijn-Weissensee werd 120 jaar geleden ingewijd door de Joodse gemeente van Berlijn, die indertijd 65.000 leden telde. De meeste Joden verdienden indertijd de kost als venter of als markthandelaar. Pas later klommen de Joden meer op tot de middenstand. De tussen 1939 en 1945 ter aarde bestelde Joden heten ”Israel” of ”Sara”, omdat ze door de nazi's werden gedwongen deze extra voornaam als een soort etiket te dragen. Groot is het aantal zelfmoorden in 1942. Door de massale uittocht van voor 1940 en door de holocaust daalde het aantal begrafenissen dramatisch. Waren het er in 1940 nog 2595, vier jaar later waren het er slechts 228. Vanaf 1943 zijn ook urnen bijgezet. Velen dragen het opschrift ”KL Auschwitz” (concentratiekamp Auschwitz). Als doodsoorzaak staat er, voorzover niet verzonnen door de kamparts, eenvoudig ”kamp”.

„Aan de hand van de akten brengen we families samen”, zegt Kohls rechterhand Regina Borgmann. Ze vertelt over Uri, die als weeskind naar Palestina ging en pas door de akten hier in Berlijn erachter kwam dat hij nog een oom in Israël had, die maar een paar kilometer bij hem vandaan woont. En over de oude dame die het graf van een tante wilde bezoeken en daarbij de naam van haar grootmoeder noemde. De oma was achtergebleven in Berlijn toen de familie emigreerde. Iedereen meende dat ze in Auschwitz was omgekomen. Na een blik in de dossiers kon mevrouw Borgmann haar vertellen: „De oma is niet gedeporteerd, ze stierf toen ze 93 jaar oud was in een bejaardenhuis.” Dat zijn de mooie momenten in het leven van Regina Borgmann.

Essentie
Ook Gabriel Bonwitt uit Tel Aviv zoekt naar sporen van zijn verleden. De 47-jarige psychiater is voor de tweede keer in Duitsland, het is zijn eerste bezoek aan Berlijn. Zijn vader heeft geweigerd ooit nog een voet op Duitse bodem te zetten, wil echter telefonisch op de hoogte worden gehouden over de stand van zaken. Een groot deel van de familie wist te emigreren toen Hitler aan de macht kwam, maar veel vragen zijn tot op heden onopgelost gebleven. Wat kwam er van de familie van zijn oma terecht? Zijn ze gedeporteerd of liggen ze hier op de begraafplaats?

Regina Borgmann zoekt onvermoeibaar in de dossiers en deportatielijsten. Dertien Bonwitts liggen er op de begraafplaats, maar zijn dat ook familieleden? „Je hebt een probleem als iemand Abraham Cohen heet”, zegt ze. „Daar zijn er zoveel van dat het bijna onmogelijk is hem te vinden.” Maar de familieleden van Bonwitt diept ze op: „Moses is naar Theresienstadt afgevoerd, Louise ook, Käthe heeft zichzelf in 1940 van het leven beroofd.”

Veel heeft Bonwitt geweten, sommige dingen vermoedde hij, maar zeker weten is een andere zaak. Wat is er met opa Georg gebeurd? Niet gedeporteerd, hij is al in 1932 overleden. Een arts, genaamd dokter Samter, zonder voornaam, heeft het graf tot 1959 verzorgd.

„Wilhelm is de vader van Margarethe”, combineert een redactrice van het ”Gemeindeblatt Jüdisches Berlin”, die Bonwitt bij zijn speurtocht helpt. „Wilhelm en Franziska zijn je overgrootouders.” Gabriel Bonwitt knikt en zegt rustig: „Het zijn de mozaïekstenen van mijn verleden, die ik miste.”

Bonwitts vrouw legt alles met de videocamera vast. Ze neemt momenten van ontroering en opluchting op als de weg niet naar Auschwitz voerde, maar naar Palestina. Ze filmt als ze tussen de grafstenen zoeken, als ze een marmeren mausoleum passeren, met smeedijzeren ornamenten versierde grafstenen en graven met eenvoudige stenen. Ze passeren de graven van Theodor Wolff, Berthold Kempinski, van Samuel Fischer, de grondlegger van uitgeverij Fischer en het vers gedolven graf van Grünbaum. Hebreeuwse opschriften zijn zeldzaam geworden. Vaak staat er vandaag alleen nog de Hebreeuwse afkorting voor ”Hier is begraven”.

Voor Bonwitt behoren de graven „tot de essentie van het Joodse verleden.” Hij veegt het stof van de grafstenen. „Hier”, roept hij als hij het graf van zijn opa heeft gevonden en hij begint te huilen. „Hier”, als het al donker wordt en hij de graven van zijn overgrootouders ontdekt: „Hier.” De camera loopt.