Buitenland 26 april 2000

Slag tussen media en militairen na 25 jaar nog niet uitgewoed

Vietnam veranderde verslaggeving

Door R. Pyle (AP)
NEW YORK – Het was de eerste 'huiskameroorlog', het begin van een communicatierevolutie die de oorlogsverslaggeving ingrijpend veranderd heeft en een erfenis heeft nagelaten die nog altijd van invloed is op de berichtgeving over oorlogen waar Amerika bij betrokken is.


„Hoe het ook zij, Vietnam was het belangrijkste verhaal van onze tijd en het heeft ons en de journalistiek gevormd”, zegt Don North, een door de wol geverfde oorlogscorrespondent die in 1964 als freelance verslaggever in Saigon neerstreek. Het latere Ho Chi Minhstad was tot 25 jaar geleden de hoofdstad van Zuid-Vietnam en de uitvalsbasis van honderden journalisten met ambitie en een hang naar avontuur. Die geest heerst nog steeds, maar bandrecorders van 9 kilo, filmcamera's en andere werktuigen zijn nu museumstukken en vervangen door laptop-computers, digitale camera's en mobiele telefoons.

Vietnam was ook een oorlog ín een oorlog – een slag om geloofwaardigheid tussen de militairen en de media; een strijd die bij de Amerikaanse inval in Grenada in 1983 en de militaire actie in Panama in 1989 voortwoedde. De controverses leidden tot nieuwe regels, zoals 'media pools' –kleine selecte groepen journalisten die voor iedereen verslag moeten doen– en een 'veiligheidstoets' voordat nieuwsmateriaal mag worden doorgezonden. Beide werden gehanteerd tijdens de Golfoorlog van 1991, maar faalden, grotendeels door misbruik van de strijdkrachten. Tijdens de Golfoorlog bleek ook dat er bij de militairen nog veel rancune jegens de pers leefde.

Tegenwoordig is mediatraining voor alle topambtenaren en officieren van het Pentagon verplicht en wordt het vak ook aan Amerikaanse militaire academies onderwezen.

Opgeklopt optimisme
In het Saigon van de jaren zestig was daar nog geen sprake van. Van het ontluikende conflict werd verslag gedaan door een hechte groep jonge journalisten, onder wie Malcolm Browne en Peter Arnett voor Associated Press, David Halberstam van de New York Times en Neil Sheehan van United Press International. Aanvankelijk stonden ze weinig kritisch tegenover de Amerikaanse inzet, maar gaandeweg raakten deze reporters gedesillusioneerd door wat zij zagen aan hypocrisie, incompetentie en corruptie. Hun scherpe artikelen wekten woede bij de officieren in Washington en president Lyndon Johnson probeerde zelfs sommige journalisten via hun meerderen overgeplaatst te krijgen.

„Het werd al snel duidelijk dat er groot verschil bestond tussen wat de Amerikanen in het veld zeiden en het opgeklopte, kunstmatige optimisme van hoge Amerikanen in Saigon”, zegt Halberstam, die verschillende boeken over de Vietnamoorlog heeft geschreven, waaronder de veelgeprezen studie ”The Best and the Brightest”. „Gestadig begon het Amerikaanse volk te zien wat wij zagen – dat je deze oorlog voor altijd kon voortzetten en dat de tegenstander, ongeacht het aantal doden, maar zou blijven komen.”

Tussen 1962 en 1975 kwamen 5100 journalisten uit 64 landen naar Vietnam. De piek lag bij 600 rond het Tet-offensief in 1968. Toen Noord-Vietnamese tanks op 30 april 1975 Saigon binnenrolden waren er ongeveer 100. Ter vergelijking: tijdens de Golfoorlog waren in Saudi-Arabië 1200 journalisten geaccrediteerd, het werkelijke aantal moet nog veel hoger zijn geweest. In Kosovo waren naar schatting 2000 journalisten.

Ook in Vietnam waren veel journalisten eenmalige bezoekers; het perskorps in Saigon oefende een grote aantrekkingskracht uit op zwervers, avonturiers en spionnen. Het Amerikaanse Military Assistance Command Vietnam (MACV) schatte in 1966 dat nog geen 35 procent van de geaccrediteerde pers –voornamelijk persbureau-, kranten- en televisiejournalisten– daadwerkelijk aan oorlogsverslaggeving deed.

Meer dan 70 journalisten zijn in de oorlog omgekomen of vermist geraakt. Fotografen wonnen de meeste Pulitzer-prijzen, maar leden ook de hoogste verliezen. Televisieploegen bleven ongedeerd tot 1970, toen acht medewerkers van NBC en CBS in Cambodja in een hinderlaag liepen en omkwamen. Drie Australische journalisten en een Brit werden gedood bij een wegversperring van de Vietcong in 1968 en vier fotografen, van AP, UPI, Life en Newsweek, vonden de dood toen hun Zuid-Vietnamese helikopter in 1971 boven Laos werd neergehaald.

Persbriefing
Het grootste mediaspektakel in Saigon was de dagelijkse persbriefing, een steekspel om de uitleg en betekenis van woorden, dat soms hilarisch, soms ronduit vijandig was en dat bekendstond als de 'Five O'Clock Follies'. Hoewel ze het voorwerp waren van hoon en spot, dienden de briefings toch om informatie –waar of niet waar– vast te leggen.

De concurrentie was fel, vooral tussen de persbureaus en televisieorganisaties. Maar „in het veld hielpen we elkaar en werkten we samen – met medeweten van New York”, herinnert zich voormalig ABC-correspondent Steve Bell.

In een land waar nauwelijks militaire geheimen bestonden was censuur als in de Tweede Wereldoorlog onuitvoerbaar, daarom plaatsten Amerikaanse officieren berichten over veldoperaties „onder embargo” tot er daadwerkelijk gevechten uitbraken. Het werkte. Slechts acht journalisten werden ooit aangesproken omdat zij de veiligheid in het geding hadden gebracht en er is nooit aangetoond dat er iemand daadwerkelijk door is geschaad, zegt William Hammond van het Centrum voor Militaire Geschiedenis van het Amerikaanse leger.

Militaire officieren koesterden „aarzelend respect” voor journalisten, met name voor degenen die de gevaren van het slagveld trotseerden, zegt kolonel b. d. Robert Burke, hoofdwoordvoerder van MACV in 1972 -'73. „Maar niemand stond 's ochtends op met de gedachte: „O, wat ben ik blij dat de pers hier is om verslag te doen van de oorlog.” Waar de officieren zich het kwaadst om maakten, waren „onnauwkeurige verhalen” over beleid en een vermeende vooringenomenheid van de media, die voorbijgingen aan gruweldaden en vergissingen van Noord-Vietnam en de Vietcong en die van de Amerikanen en Zuid-Vietnamezen groot uitmaten. Dit, gevoegd bij de televisiebeelden die in Amerikaanse huiskamers verschenen, deed de gedachte postvatten dat „de media de oorlog in Vietnam hebben doen verliezen.”

Militair historicus Hammond is het daarmee niet eens. „Wat het Amerikaanse volk uiteindelijk van de oorlog heeft afgekeerd was niet de berichtgeving, maar waren de verliezen. Zowel in de Koreaanse als in de Vietnamese oorlog daalde de publieke steun 15 procent zodra de verliezen met 10 procent stegen.” (AP)