Boekrecensie

Titel: Nederlandse lichtschepen
Auteur: Wibo Borgers
Uitgeverij: De Alk
Alkmaar, 1998
ISBN 90 6013 083 9
Pagina's: 96
Prijs: ƒ 24,90

Recensie door drs. J. E. Korteweg - 13 januari 1999

Drijvende vuurtorens lagen 140 jaar voor de kust

Schepen die nooit aankomen

Ongeveer 140 jaar lang hadden ze hun plaats voor de Nederlandse kust. Drijvende vuurtorens, ook wel lichtschepen genoemd, waarvan de tien à zeventien bemanningsleden nooit de romantiek van het zeemansleven mochten smaken, terwijl ze toch voortdurend op zee waren.

Vastgeketend aan hun anker, meestal zonder motoren, waren de lichtschepen niet anders dan „schepen die nooit aankomen”, aldus journalist M. J. Brusse in 1903. Is het verwonderlijk dat de lichtschepen wel eens worstelden met hun eigen identiteit? Wibo Burgers heeft daarom in ”Nederlandse lichtschepen” de geschiedenis van het lichtschip te boek gesteld.

Vanouds dienden vuurschepen, later lichtschepen genoemd, ter aanvulling van de waarschuwingstekens die vuurtorens verspreidden. Het lichthuis met cardanisch opgehangen lenzen en prisma's (zodat zelfs als het schip slingerde het licht horizontaal bleef) was het belangrijkste onderdeel van het schip. Naast lichtsignalen kende het lichtschip ook communicatie via een onderzeese klok, sirenes en een radar-antwoordbaken. In totaal zijn er vanaf de eerste helft van de vorige eeuw tot het begin van de jaren negentig van onze eeuw bijna dertig Nederlandse lichtschepen in bedrijf geweest. Bekende namen zijn de ”Noord-Hinder”, ”Maas”, ”Haaks” en ”Terschellingerbank”.

Saai werk
Na de geschiedenis van de lichtschepen behandelt Burgers het leven aan boord. In een aantal interviews komen alle aspecten van het vrij saaie werk aan de orde: kwart voor zes opstaan, tot twaalf uur wacht (waarbij de namen van alle passerende schepen worden genoteerd), eten, slapen en van zes uur tot middernacht weer wachtlopen. Tussendoor moest er vooral worden gepoetst, gesopt en schoongemaakt. Het is dus niet zo verwonderlijk dat de meesten zich aan boord verveelden, terwijl anderen voor straf op het lichtschip waren geplaatst. Vroeger had men na vier weken dienst twee weken verlof, later werden de mannen reeds na twee weken afgelost.

Alle geïnterviewden spreken ook over de gevaren op de lichtschepen. Bij storm speelde de angst dat het anker het zou begeven, maar erger was de mist, een weersgesteldheid waarbij de kans op aanvaringen groot was. Als er weer eens zo'n grote, door bruisende witte golven omgeven boeg uit de mist opdoemde, kon de bemanning van het lichtschip niet veel anders doen dan met de zwemvesten om aan dek gaan staan, in de hoop dat de ramp op het laatste moment zou worden afgewend. Soms gebeurde dat ook, maar een aantal keren werd een lichtschip toch zwaar beschadigd door een aanvaring.

Maritieme historie
Vanwege de kosten wilde de overheid graag van de bemande lichtschepen af. Lichtplatforms, tonnen en boeien namen op den duur inderdaad hun taak over. De oude lichtschepen werden als reserve bewaard, gesloopt of als museumschip ingericht. Met zijn boekje heeft Burgers geprobeerd het lichtschip in de maritieme historie de plaats te geven die het verdient (blz. 8). Daarin is hij zeker geslaagd: een onbekend stukje zeegeschiedenis wordt tot leven gebracht. Aan het eind van de goed verzorgde hoofdstukken is steeds een korte samenvatting in het Engels opgenomen. Een 'vlootlijst' (voorzover men dat woord in dit verband kan gebruiken) completeert het geheel.