Boekrecensie

Titel: De nieuwe mens. Maakbaarheid van lijf en leden
Redactie: F. de Lange

Uitgeverij: Thomas More Academie
Nijmegen, 2000
ISBN 90 304 1016 7
Pagina's: 128
Prijs: ƒ 23,60

Recensie door dr. ir. H. Jochemsen - 14 februari 2001

De mens als technisch project

De voortdurende groei van de wetenschappelijke kennis omtrent het menselijk lichaam en van technische mogelijkheden om daarin in te grijpen, wekt steeds meer de indruk dat het menselijk lichaam in belangrijke mate maakbaar en reconstrueerbaar is. Over deze materie en de daarbij opkomende vragen hebben de Thomas More Academie en het Rathenau Instituut in 1999 een serie lezingen georganiseerd. De teksten daarvan zijn gebundeld in ”De nieuwe mens”.

Het boek behelst negen korte hoofdstukken, inclusief de inleiding en een hoofdstuk van de redacteur, F. de Lange, hoogleraar ethiek aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (syn.) te Kampen. Ik loop de hoofdstukken kort langs.

E. Kompanje schrijft over de maakbaarheid van de dood en de integriteit van het lichaam in de context van orgaandonatie bij hersendode donoren. B. Pasveer schrijft over het toepassen van echografie bij zwangerschap, onder meer met het oog op een eventuele selectieve abortus. Zij laat zien hoezeer de beleving van de zwangerschap en de visie op het ongeboren kind worden beïnvloed door deze techniek. K. Horstman voert een pleidooi voor een publieke ethiek van voorspellende geneeskunde. Zij pleit voor een duidelijke plaats van het recht op ”niet weten”.

K. Davis gaat in op kosmetische chirurgische ingrepen en de schoonheidsrage van onze tijd. Het ondergaan van dergelijke ingrepen lijkt een uiting van autonomie, maar voor een deel heeft het ook een dwangmatig karakter, omdat men zich abnormaal voelt. Enigszins in het verlengde hiervan schrijft mevrouw Van Mechelen over kunstenaressen, die hun eigen lichaam als voorwerp gebruiken om een bepaalde boodschap te communiceren. Volgens deze auteur komt hierin tot uitdrukking dat in onze tijd onze identiteit steeds sterker is gekoppeld aan uiterlijke kenmerken.

Kloneren
De laatste twee bijdragen gaan in op het kloneren. Mevrouw P. Pisters spreekt over kloneren in de filmische verbeelding. In dergelijke films komt impliciet of expliciet de vraag aan de orde naar de plaats van het lichamelijke bestaan in het menselijk leven en verbonden daarmee de vraag naar de betekenis van de biologische voortplanting voor de identiteit van de mens. In de laatste bijdrage gaat F. de Lange in op het debat over het klonen van mensen. Hij meent dat dit debat gevoed wordt door wat hij noemt ”de mythe van genesis”, van het verhaal van het paradijs, waaruit we zijn verdreven. Het gaat hierbij om de herinnering aan een land waar de dood niet heerst (onsterfelijkheid), waar de moeite van het baren niet wordt gekend (seksualiteit) en de ander geen vreemde van mij is, maar „been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees” (individualiteit).

Volgens De Lange zijn dit drie noties die een huiver oproepen tegen het kloneren. Maar volgens hem is niet de vraag, óf we ”voor God moeten spelen”, maar hóe, wetende van goed en kwaad.

De hoofdstukken over concrete medische mogelijkheden worden vooraf gegaan door een hoofdstuk van P. van Tongeren (Nijmegen) die een pleidooi houdt voor ”morele passiviteit” die de vanzelfsprekendheid moet doorbreken waarmee medisch-technische mogelijkheden worden ontwikkeld en aangeboden.

Eigen wensen
In deze boeiende en informatieve bundel staan twee punten centraal. Dat is allereerst de plaats van lichamelijkheid in het menselijke bestaan en de vragen die nieuwe medische mogelijkheden om in het lichaam in te grijpen, oproepen. In de tweede plaats de verhouding tussen die nieuwe medische mogelijkheden en de autonomie van het individu. In de moderne zienswijze kan het individu op autonome wijze van de medisch-technische mogelijkheden gebruik maken om de eigen wensen te realiseren. Aan de andere kant blijkt dat het aanbod van die technologie en de maatschappelijke context waarin dat gebeurt, vaak juist de autonomie van het individu onder druk zetten. In die zin bevat deze bundel een relativering van het autonomie-principe.

Meestal wordt het gebruik van de desbetreffende technische mogelijkheden geaccepteerd, maar wijst men op problematische kanten van de toepassing en soms pleit men voor een bepaalde normering van de toepassing ervan. Naar mijn mening kunnen tegen enkele ontwikkelingen nog wel meer ethische bezwaren ingebracht worden. Dit neemt niet weg dat deze bundel veel materiaal biedt voor de bezinning op die ontwikkelingen.