Boekrecensie

Titel: Klassieke tractoren. De mooiste modellen wereldwijd van A tot Z
Auteurs: Nick Baldwin en Andrew Morland

Uitgeverij: Elmar
Rijswijk, 1999
ISBN 90 389 0934 9
Pagina's: 192
Prijs: ƒ 69,50

Recensie door A. J. Coster - 5 januari 2000

Van Allis tot Zetor in een galerij van klassieke tractoren

Opmars van het motorpaard

Een stuurwiel om een trekker aan te slingeren. De lezer kan, bladerend door het boek ”Klassieke tractoren”, af en toe een glimlach niet onderdrukken. Hoe verzonnen ze het vroeger toch? Even verderop ontwaart hij een andere trekker met een Rotapede, eigenlijk een vierkant wiel. Op zoek naar een waardige vervanger van het werkpaard gingen uitvinders en constructeurs soms wel heel erg ver.

Het is niet verbazingwekkend dat Amerika aan het begin van de twintigste eeuw in de trekkerontwikkeling en -productie het voortouw nam. De grote akkers van de vele boeren riepen als het ware om gemechaniseerde bewerking. Henry Ford sr. zag het gat in de markt en ontwikkelde een tractor. In 1917 introduceerde Ford zijn Fordson, vreemd genoeg in Engeland. Een jaar later hadden de Amerikanen deze trekker. Ervaring met het op grote schaal produceren had hij al opgedaan in zijn autofabriek. Daar rolden wekelijks honderden T-Fords van de lopende band.

De Fordson was niet de eerste trekker op het Amerikaanse toneel. Al in 1910 waren er zo'n 4500 tractoren aan het werk, die vrijwel alle op benzine liepen. Zes jaar later waren dat er bijna 30.000. Verschillende kleine fabrikanten overspoelden de markt. Ford nam echter al snel het voortouw en alleen xxzijn fabriek bouwde in 1918 30.000 exemplaren van de Fordson. De trekkers vonden vooral aftrek vanwege de vriendelijke prijs: 395 dollar. Henry sr. drukte de prijs door massaproductie en uitwisseling van componenten. In de Fordson-trekker zat dezelfde motor als in de T-Ford.

John Deere
De Fordson maakte ook naam in Engeland. Ford verving de fabriek in Amerika door eentje in het Ierse Cork. Die opende in 1919 haar poorten. Amerika kreeg in 1939 de productie van de Ford-Ferguson 9N. Deze trekker ontstond uit een samenwerkingsverband tussen Ford en de Engelse trekkerbouwer Ferguson. De 9N was een Ford met daarop Fergusons hydraulische hefinrichting. Na het overlijden van Ford groeiden de beide firma's uit elkaar en ging ieder zijns weegs.

Ook andere Amerikaanse fabrikanten vochten om de gunst van de klant. De koplopers werden steeds groter en kochten vaak kleine fabrikanten op. Een sprekend voorbeeld daarvan is Deere –later opgegaan in het John Deere-concern–, die bouwer was van de befaamde ploegen. Om deze voort te bewegen, zocht Deere naar een trekker. De fabrikant vond die in de Waterloo Boy van de Waterloo Gasoline Engine Company uit Waterloo, Iowa. Het succes van deze Boy vormde de basis voor de groei van Deere naar de huidige omvang. John Deere is nu een van de toonaangevende tractorfabrikanten.

Gloeikop
Ook Deere sloeg zijn vleugels in Europa uit. In 1955 nam het de bekende Duitse trekkerfabrikant Lanz over. Dit bedrijf was en is vooral bekend vanwege de gloeikopmotoren die het in de trekkers monteerde. Deze motor was geschikt voor verschillende soorten brandstof. Bekendheid kreeg Lanz ook door de beroemde Bulldog, een trekker met een cilinderinhoud van 6,23 tot 14,13 liter.

De gloeikopmotor van Lanz was echter niet de enige krachtbron in Duitse trekkers. Dat zou ook verbazingwekkend zijn in het land van Rudolf Diesel en zijn motor. Aan het eind van de jaren dertig brachten fabrikanten zoals Eicher en Schlüter al trekkers met betrouwbare dieselmotoren op de markt. Maar niet alleen op dat gebied liepen de Duitsers voorop, er rolden ook unieke tractorconcepten van de band. Een daarvan was de vierwielaangedreven Unimog van Benz, een vrachtwagenachtig voertuig met de cabine voorop en daarachter een laadbak. Andere modellen met een vlakke laadvloer en de motor achterin kwamen van Fendt, Eicher en Lanz.

Vermeldenswaard is de noviteit van Hannoverische Maschinenbau AG (Hanomag), dat in 1957 de eerste turbolader monteerde. Hanomag maakte toen al tractoren in een range van 16 tot 90 pk, de grootste met rupsbanden.

Frankrijk
De trekkerindustrie in Amerika, Engeland en Duitsland bloeide geweldig op door de vraag van boeren. In Frankrijk lagen de zaken anders. Dat land kende veel pioniers in de automobielindustrie. Het leek erop dat deze ook een grote rol zouden kunnen spelen in de mechanisering van de agrarische sector. Niets bleek minder waar. De Franse akkers waren relatief klein en de boeren arm, waardoor de eerste tractoren slecht werden verkocht. In 1929 waren er maar 27.000 trekkers in heel Frankrijk. In de tien jaren die daarop volgden, kwamen er slechts 2000 bij. De grote doorbraak kwam aan het eind van de jaren vijftig.

Ondanks de naam die het merk Renault in het thuisland had, waren het toch vooral buitenlandse trekkers die de mechanisatie in Frankrijk in gang zetten. Niet alleen werden tractoren geïmporteerd, Amerikanen en Engelsen zetten ook complete fabrieken in Frankrijk neer. Toch kreeg Renault uiteindelijk voet aan de grond. Heden ten dage is het bedrijf, met eenzesde deel van de Franse markt in handen, nog altijd toonaangevend.

Het bedrijf bouwde in 1908 zijn eerste experimentele tractor. Tijdens de Eerste Wereldoorlog produceerde de Parijse onderneming rupsvoertuigen en vierwielaangedreven tractoren voor oorlogsdoeleinden. Na de oorlog pasten de ingenieurs de types aan voor gebruik in de landbouw. Opvallend daarbij was de plaats van de radiateur: achter de motor en schuin geplaatst.

Kijkboek
De grote lijn in de geschiedenis van al deze merken en vele andere kleinere en grotere, staat beschreven in ”Klassieke tractoren” van Nick Baldwin (tekst) en Andrew Morland (fotografie). Zij geven in hun boek een overzicht van –zoals de ondertitel luidt:– de mooiste modellen wereldwijd van A tot Z. ”Klassieke tractoren” geeft geen uitputtende technische beschrijving van historische tractoren. Dat is een misser. Want wie leest over bijvoorbeeld een gloeikopmotor, wil toch weten wat dat precies voorstelt.

Het document is vooral een kijkboek geworden, met tientallen kleurenfoto's die bladzijde na bladzijde aan de lezer voorbijtrekken. Voor de liefhebber is dat smullen, de 'leek' zal de platen allemaal wat te statisch vinden. Het boek roept niet altijd sfeergevoelens op. De schrijver beperkt zich tot tractoren van voor 1960 en rubriceert ze overzichtelijk naar merk en land van herkomst.