Boekrecensie

Titel: De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw. Vijfde jaarboek voor de geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse politiek
Auteur: D. Hellema e.a.

Uitgeverij: Sdu
Den Haag, 1999
ISBN 90 12 08775 9
Pagina's: 348
Prijs: ƒ 49,90

Recensie door P. Chr. van Olst - 15 december 1999

Buitenlandse Zaken

In de loop van de bijna vervlogen eeuw nam de bemoeienis van de minister-president met het buitenlandse beleid fors toe. Toch deden bevoegdheidsgeschillen tussen de premier en de minister van Buitenlandse Zaken zich niet louter in de laatste decennia voor. Robert Melvil baron van Lynden, van 1901 tot 1905 minister van Buitenlandse Zaken, botste keihard met zijn bemoeizuchtige premier, ds. Abraham Kuyper.

Het verhaal van Melvil van Lynden staat in geuren en kleuren opgetekend in het vijfde jaarboek voor de geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse politiek in de twintigste eeuw, dat afgelopen maandag op het ministerie van Buitenlandse Zaken werd gepresenteerd. De eerste lustrumuitgave is een prachtige themabundel over de ministers die sinds 1900 leidinggaven aan het departement.

Melvil van Lynden was wel ongeveer de zwakste van het stel. Echte daadkracht toonde hij alleen toen hij de machinerie van zijn ministerie in zijn geheel stopzette, een unicum in de geschiedenis van Buitenlandse Zaken. De bewindsman achtte dat paardenmiddel de enige mogelijkheid om de bemoeizucht van Kuyper te betomen. Koningin Wilhelmina moest eraan te pas komen om de breuk tussen Melvil en Kuyper, die in de wandelgang spottend ”minister van Buitenlandse Reizen” werd genoemd, te herstellen.

Zó ver hebben premier Lubbers en minister Van den Broek (1982-1993) het in hun conflict over zeggenschap in de buitenlandse politiek nooit laten komen. Hoewel hun „animositeit een eenvoudig protocollair dilemma reeds hoog kon doen oplopen”, beslechtten zij hun geschil gewoon in het debat met de Tweede Kamer. Over de conflicterende standpunten stelt het jaarboek: „Het is geen wonder dat de jurist Van den Broek zijn ministeriële rechten jaloers bewaakte.”

Invloedrijk
Was Melvil van Lynden de zwakste, de ministers H. A. van Karnebeek (1918-1927), E. N. van Kleffens (1939-1946) en J. A. M. H. Luns (1952-1971) komen in het jaarboek als de invloedrijkste BZ-bewindslieden naar voren. De auteurs noemen Van Karnebeek „de beste van het interbellum.” „Hij geldt onveranderlijk als een man die inzag dat Nederlands positie aan het eind van de (eerste, red.) wereldoorlog energiek ingrijpen vereiste en daarbij bekwaam en besluitvaardig te werk ging”, stellen zij.

Dat Van Karnebeek is verkozen boven zijn tijdgenoot John Loudon (1913-1918), is enigszins verwonderlijk. Loudon had destijds een uitmuntende pers. De Telegraaf prees hem als redder van het vaderland omdat hij Nederland buiten de oorlog wist te houden. Dat was echter zeker niet uitsluitend Loudons verdienste, aldus het jaarboek. „Hij mocht dan een aimabel persoon zijn, charmant in de omgang en integer van karakter, het ontbrak hem schromelijk aan leidinggevende capaciteiten en werkkracht.”

Om Luns kunnen de auteurs natuurlijk niet heen. Hoewel hij bij zijn vertrek in 1971 van alle kanten werd verguisd, had hij met zijn negentien dienstjaren grote invloed op het Nederlandse buitenlandse beleid van deze eeuw. Dat geldt zeker niet in die mate voor Van Kleffens. Toch brengt het jaarboek zijn naam in verband met invloed, want „hij was tijdens de oorlog de geestelijk vader van de denkbeelden over westerse alliantievorming, die onder de geheel gewijzigde omstandigheden van de Koude Oorlog pas gerealiseerd konden worden.”

Opgeheven hoofd
Vice-premier Van Mierlo van paars I kon in 1998 het departement van Buitenlandse Zaken „al met al met opgeheven hoofd verlaten, al waren niet alle beloften waargemaakt”, aldus het jaarboek. Het eerste deel van zijn ambtstermijn was niet om over naar huis te schrijven –dat had ook te maken met problemen in de privé-sfeer–, het tweede deel ging beter.

De huidige minister van Buitenlandse Zaken, Van Aartsen, ontsnapt aan een oordeel. De auteurs van het jaarboek menen dat hij daarvoor nog te kort aan het roer staat. Tijdens de presentatie van het jaarboek zei Van Aartsen dat hij, terugziend, ook wel in het kabinet-Heemskerk (1908-1913) had willen zitten. Dat was het kabinet van het „jolig christendom.”