Boekrecensie

Titel: Eigenlijk moest ik niet veel hebben van de politiek. Herinneringen aan mijn leven in de Oost 1910-1953
Auteur: J. A. Manusama

Bezorgd door Henk Smeets en Wim Manuhutu
Uitgeverij: Moluks Historisch Museum en Bintang Design & Communicatie
Utrecht en 's-Gravenhage, 1999
ISBN 90 75626 09 6
Pagina's: 301
Prijs: ƒ 42,50

Recensie door dr. Th. van den End - 1 december 1999

Memoires Manusama beschrijven belangrijke periode van Ambon

Portret van een
Indische Nederlander

Het boek ”Eigenlijk moest ik niet veel hebben van de politiek” geeft de memoires van ir. J. A. Manusama, bij velen bekend geworden als de president van de ”Republik Maluku Selatan”, de Republiek der Zuid-Molukken. Het beslaat niet zijn gehele leven, maar alleen de periode tot zijn aankomst in Nederland in 1953.

De memoires van Manusama (1910-1995) zijn fraai en zeer verzorgd uitgegeven, met veel illustraties, kaarten, verklarende eindnoten en een personenregister. In de eerste hoofdstukken beschrijft dit postuum verschenen boek hoe Manusama heel geleidelijk toegroeide naar zijn deelname in de ”Republik Maluku Selatan” (RMS); in het vervolg (de hoofdstukken 5-7) vertelt het van zijn activiteiten als lid van de RMS-regering en als een van de leiders van de verdediging van Ambon tegen de Indonesische troepen.

Een opmerkelijke onthulling is het feit dat Manusama bekent lid te zijn geweest van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB). In 1934 werd hij lid van de Indische afdeling van de partij. In 1940 raakte hij echter doordrongen van de ware aard van de NSB.

Hieronder wil ik enkele lijnen schetsen die het de lezer mogelijk maken de talloze gememoreerde feiten en gebeurtenissen in een breder kader te plaatsen.

Indo-Europeanen
Op de eerste bladzijden van zijn boek vertelt Manusama over zijn voorgeslacht. Zijn familie van vaderszijde was zuiver Moluks, maar in die van zijn moeder komen Nederlanders voor, en Duitsers: de meisjesnaam van zijn moeder was Versteegh, die van haar moeder Von Lützow. Manusama behoorde dus tot de grote groep van wat met een eigenlijk vreemde term ”gemengdbloedigen” wordt genoemd, de Indo-Europeanen, die naast de Nederlanders een belangrijke plaats innamen in de koloniale samenleving. Omdat zijn vader van zuiver Molukse afkomst was, was hij in juridische zin overigens geen (Indo-)Europeaan, maar een ”met Europeanen gelijkgestelde”.

De Indo-Europeanen werden door de Nederlanders niet geheel als gelijkwaardig geaccepteerd, maar zij hoorden ook niet tot de massa van de Indonesische bevolking en keken op hun beurt daarop neer. Door de eeuwen heen slaagden velen er echter niet in hun maatschappelijke status te handhaven. Zij „verdwenen in de kampong”, zoals dat heette, en gingen dan meestal ook tot de islam over. (Na 1850 ontfermde de missie zich over hen, en werden de Indo-Europeanen bij honderden rooms-katholiek.) Des te sterker klampten de anderen zich vast aan hun status als Europeaan.

In het gezin Manusama was Nederlands de voertaal, en Joop werd naar een Nederlandstalige lagere en middelbare school gestuurd, waarop ook kinderen van zuiver Nederlandse komaf zaten. Vervolgens studeerde hij (van 1930 tot 1940) aan de Technische Hogeschool te Bandung en gaf hij les (in wiskunde) aan een Nederlandstalige middelbare school. Manusama was geen enkele inheemse taal machtig, en toen in de Japanse tijd het onderwijs overschakelde op Maleis moest hij notabene eerst de wiskundige vaktermen in die taal leren!

Identiteit
Het eerste deel van het boek, tot de uitroeping van de RMS, is eigenlijk een verslag van Manusama's zoektocht naar zijn identiteit. Nederlander? Nee, want hij was bruin. Ambonees? Nee, want hij wist niets van Ambon, was er nooit geweest. Inlander? Onmogelijk! Een ”Indische jongen” dus. Alleen, dat ”Indisch” verwees naar een maatschappelijke groep, niet naar een nationaliteit. Dat werd een probleem in de Japanse tijd, en al helemaal na de uitroeping van de Republiek in 1945. De Indo-Europeanen moesten kiezen: Nederlander worden (en op termijn naar Nederland vertrekken) of Indonesiër.

Bij Manusama was de Ambonese component zo sterk dat Nederlander worden voor hem geen optie was. Maar Indonesiër? Dan in ieder geval niet burger van een door Javanen overheerste eenheidsstaat zoals de republiek. Manusama wilde wel bij Indonesië horen, maar dan bij een federaal Indonesië, waarbinnen elk volk in de archipel zijn eigen identiteit kon behouden. Daarom ging in de jaren 1946-1950 zijn loyaliteit uit naar de deelstaat Oost-Indonesië, die door de Nederlanders was gesticht maar een eigen Indonesische regering had. Pas toen deze deelstaat vanuit Java was opgerold (21 april 1950) ging Manusama mee in de proclamatie, drie dagen later, van een onafhankelijke Republiek der Zuid-Molukken, de RMS.

Strijd
Manusama's memoires zijn niet alleen het verhaal van zijn persoonlijke zoektocht, maar ook dat van de wording en de strijd van de ”Republik Maluku Selatan”. Vanaf het moment dat de RMS werd uitgeroepen was het leven van Manusama onlosmakelijk met de lotgevallen van deze staat verbonden. In de RMS-regering kreeg hij de portefeuille van Onderwijs en na twee maanden ook die van Defensie.

Hij organiseerde de verdediging van het eiland Ambon tegen het Indonesische leger, dat zware verliezen leed tegen de goedgetrainde KNIL'ers en de jonge vrijwilligers die zich bij hen aansloten. Maar uiteindelijk konden de RMS'ers geen standhouden tegen de overmacht. Manusama moest uitwijken naar Ceram, waar hij twee jaar lang met zijn vrouw onder uiterst primitieve omstandigheden bivakkeerde. Erger was dat een deel van de militairen zich van het gezag van de burgerregering niets aantrok.

Terugkijkend op deze periode spreekt Manusama in zijn memoires met bitterheid over de ”baretten”, de Speciale Troepen van het KNIL, die midden in de strijd hun eigen opperbevelhebber vermoordden en leden van de regering terroriseerden. De lezer vraagt zich dan wel af waarom Manusama voorafgaand aan de proclamatie van de RMS niet gezien heeft hoezeer deze proclamatie mede voorbereid was door het harde optreden van de ”baretten” tegen Ambonezen die ijverden voor aansluiting bij de Republiek Indonesië. Wij lezen hierover weinig in zijn memoires, en al helemaal niets over het optreden van de militairen tegen de bewoners van islamitische dorpen op Ambon als zij twijfelden aan de loyaliteit van deze moslims jegens de RMS.

Tragiek
Het is de tragiek van het Ambonese volk geweest dat het klem geraakt is tussen fanatieke voorstanders van de eenheidsstaat op Java, ongedisciplineerde soldaten zonder enig respect voor burgerlijke autoriteiten, en een machteloos Nederland dat de staat Oost-Indonesië zonder meer liet vallen. Van deze tragiek is iets te zien in Manusama's boek. Maar wil men haar ten volle beseffen, dan moet men naast deze memoires ook andere studies over deze periode lezen. In dit verband dient vooral genoemd te worden het werk van Richard Chauvel: ”Nationalists, Soldiers and Separatists”.

Eind 1952 werd Manusama door de RMS-regering naar Nederland gezonden. Na maanden wachten op een goede gelegenheid en na een levensgevaarlijke tocht in een open prauw bereikten hij en zijn vrouw Nieuw-Guinea. Daar vonden zij steun bij particuliere Nederlanders, maar tegenwerking van de kant van de autoriteiten, die hen interneerden en uiteindelijk doorzonden naar Nederland. Daar nam Manusama zijn oude beroep weer op, leraar wiskunde. Maar hij werd er ook president van de Republiek der Zuid-Molukken. Van deze periode vertellen zijn memoires niet. Over de strijd van de RMS in Nederland, met als hoogtepunten (of dieptepunten) de nog steeds niet vergeten treinkapingen, horen we dus niets; zij zal door anderen beschreven moeten worden.

Religiositeit
Men kan deze memoires ook vanuit een andere invalshoek lezen. Manusama's openhartigheid omvat ook zijn innerlijk leven. Over zijn religieuze overtuigingen en ervaringen laat hij zich herhaaldelijk uit. Hij deelt mee dat zijn vader, lid van de Nederlandse Hervormde Kerk (bedoeld zal zijn: de Protestantse Kerk in Nederlands-Indië, maar de vergissing is veelbetekenend), belangstelling had voor de theosofie. Graag had zijn vader zich aangesloten bij de vrijmetselaars; alleen financiële redenen deden hem daarvan afzien, want het lidmaatschap van de loge was duur. Desondanks liet Manusama senior zijn kinderen dopen en zorgde hij ervoor dat zij de catechisatie volgden en geloofsbelijdenis deden bij een (Nederlandse) predikant in de Protestantse Kerk. Misschien mogen wij zeggen: ook dat hoorde bij het Europeaan-zijn.

In de memoires van zijn zoon lezen wij niet over kerkgang of activiteiten binnen de kerk, ook niet in de beschrijving van de Ambonese periode (1947-1950), waarin Manusama zeker ter kerk zal zijn gegaan in een van de grote kerkgebouwen van de stad Ambon. Gedurende zijn studietijd aan de Technische Hogeschool te Bandung (1930-1940) was hij voorzitter van de plaatselijke afdeling van de Christen-Studentenvereniging (p. 28). Maar ook daarover krijgen wij geen nadere mededelingen.

Vrijmetselarij
Daarentegen spreekt hij telkens over de wijze waarop hij rechtstreeks Gods werking in zijn leven bespeurt. Hij heeft het gevoel dat de Almachtige (dit is de term die hij bij voorkeur gebruikt) zijn leven leidt, er een bedoeling mee heeft, en hem beschermt tegen gevaar. Met andere woorden: hij beleeft God als de Voorzienigheid, die voor hem een speciale taak heeft. Een godsbeleving dus die dicht ligt bij die van het deïsme.

Het verbaast ons daarom niet te lezen dat Manusama in 1947 toetrad tot de Orde van Vrijmetselaren onder het Groot Oosten der Nederlanden, zoals de Indische afdeling van de vrijmetselarij zich noemde. Van zijn activiteiten in de loge krijgen wij uiteraard geen details te horen. Maar hij schrijft over dit lidmaatschap in religieuze termen. „Ik (heb) in de Orde gevonden de Geleider, die mij op mijn verdere reis niet alleen behoed heeft voor vallen, maar die mij via mijn innerlijk geweten heeft doen weten hoe te handelen, hoe te spreken en hoe mij ten aanzien van anderen, ten aanzien van wereld en samenleving, op te stellen.”

Om het voorgaande in het juiste licht te zien moeten wij bedenken dat de spiritualiteit van de beide Manusama's, vader en zoon, die is van een groot deel van de Nederlands-Indische samenleving gedurende de periode 1850-1950. De theosofie maakte grote opgang, vooral onder Indische Nederlanders en onder westers opgeleide Indonesiërs, voorzover zij niet belijdend christen ofwel orthodox moslim waren. De vrijmetselarij was wel niet zo machtig en invloedrijk als wel werd en wordt beweerd (als dat waar geweest was, was de dekolonisering van Nederlands-Indië heel anders verlopen), maar de loge had een belangrijk aandeel in het binnenbrengen en onderhouden van 'verlichte' denkbeelden in Nederlands-Indië. Men kan daarover lezen in het werk van Th. Stevens: ”Vrijmetselarij in Nederlands-Indië en Indonesië 1764-1962”. Men zou haar misschien kunnen beschouwen als de geestelijke ruggengraat, of althans de belangrijkste organisatievorm, van het progressieve deel van de koloniale samenleving.

Zending
Op Indonesiërs, of zij nu mystiek aangelegde Javanen waren of Indische intellectuelen zoals Manusama, konden theosofie en vrijmetselarij invloed uitoefenen doordat deze stromingen het rasverschil min of meer overwonnen. De zending was in Manusama's tijd nog maar net begonnen zich te bemoeien met de bovenlaag van de koloniale samenleving. Van deze bemoeienis was de genoemde Christen-Studentenvereniging (CSV) een vrucht. Maar kennelijk was hij geestelijk al gevormd toen hij zich bij de CSV aansloot, en heeft het denken van Van Doorn, Kraemer en andere zendingsfiguren uit die jaren hem niet meer kunnen beroeren.

Men kan deze memoires dus op verschillende wijze lezen: als verslag van de zoektocht van een Indische Nederlander naar zijn identiteit, zijn nationale wortels; als relaas over het ontstaan en de strijd van de RMS; als beschrijving van de ervaring van de leiding van de Almachtige in het eigen leven. De combinatie van deze drie wijzen van benadering levert een portret op van de persoon Manusama en van zijn omgeving: een stukje van het oude Nederlands-Indië, van Ambon in vijf belangrijke jaren van zijn geschiedenis. Een waarheidsgetrouw portret? Grotendeels wel, al is hier en daar duidelijk retouche toegepast. In ieder geval een boek dat inzicht geeft in de processen rond de dekolonisatie van Indië, en dat ons kan helpen ook de Indonesische actualiteit beter te verstaan.