Boekrecensie

Titel: Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets
Auteur: Joep Leerssen

Uitgeverij: Amsterdam University Press
Amsterdam, 1999
ISBN 90 5356 397 0
Pagina's: 173
Prijs: ƒ 39,50

Recensie door drs. R. Toes - 1 december 1999

Nationalisme

Het nationalisme is een van de weinige overgebleven ”ismes” van de laatste 150 jaar. Sinds de val van de Muur heeft bijvoorbeeld het communisme een uitgesproken museaal karakter gekregen. En het socialisme heeft inmiddels een zodanig liberaal aura gekregen, dat het nagenoeg alle bestaansgrond ontvalt. Maar het nationalisme is nog steeds volop levend. Het oorlogsgeweld op de Balkan mag hiervoor voldoende bewijs zijn.

Joep Leerssen, hoogleraar moderne Europese letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, heeft aan de inmiddels aanzienlijke boekenrij over het nationalisme een boek toegevoegd. Hij legitimeert het uitkomen van zijn boek met de cultuur- en ideeënhistorische insteek die hij kiest. De bestaande literatuur op dit punt is inderdaad sterk politiek- en sociaal-historisch.

Het resultaat van Leerssens studie mag er zijn. Op intrigerende wijze probeert hij onder meer literaire, klimatologische, psychologische en volkenkundige aspecten van het nationalisme op het spoor te komen. Het is wel jammer dat Leerssen een tamelijk willekeurige indeling van de hoofdstukken hanteert en het zich tot een gewoonte heeft gemaakt om zijn taalgebruik zo moeilijk mogelijk te doen zijn.

Dit maakt zijn werk absoluut onleesbaar voor een leek die zich in het nationalisme wil verdiepen. Wat bijvoorbeeld te denken van de volgende zin over het nationalisme in de 20e eeuw: „In deze tijd wordt het nationale denken, dat oorspronkelijk nog een emancipatiebeweging was voor de burgerij en minderheidsculturen, steeds meer een korset dat staatsmacht moreel legitimeert door haar te stutten op het primaat van een collectieve, anti-individualistische volkssolidariteit, en waarin de nationale en culturele identiteit van het individu lijnrecht uit de dwingende omstandigheden van historische en raciale herkomst wordt afgeleid.” (p. 119) Bedoelt de auteur hier te beweren dat het nationalisme in de 20e eeuw door figuren als Hitler misbruikt wordt? Dit voorbeeld zou moeiteloos met andere aangevuld kunnen worden. Ook het tot een bijvoeglijk naamwoord omsmeden van eigennamen lijkt zeer wetenschappelijk. Een kleine greep: metternichiaans, bismarckiaans, rousseauesk, linneaans, enzovoort.

Het is echter niet kies om het werk af te rekenen op grond van dit taalgebruik. De geïnteresseerde student c.q. wetenschapper kan er zeker zijn voordeel mee doen. Opvallend is dat Leerssen de start van het nationale denken plaatst in de late Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. In de case-studie over Engeland en Ierland komt dat aardig uit de verf. De vraag naar representativiteit van dit onderzoek zou in feite alleen met nieuwe detailstudies aangetoond kunnen worden.

Als één zaak duidelijk wordt in dit werk dan is het de uiterst complexe structuur van het nationalisme. In de 19e eeuw treffen we bijvoorbeeld actieve verdedigers van het nationalistisch gedachtegoed aan onder romantici, maar evenzeer onder liberalen, klerikalen, monarchisten en socialisten. Kortom, ongeveer het hele ideologische spectrum kent pleitbezorgers van het nationalisme. Op het niveau van staatsvorming heeft het nationalisme ongetwijfeld veel onheil bewerkstelligd. Tegelijkertijd stimuleerde het ook een creatieve wedijver tussen staten en volken en bevorderde daardoor de vitaliteit van de Europese cultuur.

Gevaarlijker wordt het als nationalisme gekoppeld wordt aan rassenleer en godsdienst. Te gemakkelijk is wel eens gesuggereerd dat het geleidelijk historisch ontstane geïdentificeerd moet worden met het door God gewilde. Als dit vervolgens ook nog eens gekoppeld wordt aan de superioriteit van een bepaald ras, is er in beginsel een gevaarlijke mix ontstaan, waarvan we de uitwassen in deze eeuw maar al te goed kennen.