Boekrecensie

Titel: Onthaast verwachten. Anno Domini – Op de drempel van een nieuw millennium
Redactie: dr. ir. J van der Graaf en drs. I. A. Kole

Uitgeverij: De Groot Goudriaan
Kampen, 1999
ISBN 90 6140 694 3
Pagina's: 242
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door prof. dr. J. W. Maris - 3 november 1999

Spanning tussen roeping en realiteit

Christenen op de drempel van 2000

Een christen die terugblikt op de voorbije eeuw, biedt altijd meer dan alleen een terugblik. Hij kijkt ook vooruit. Een optimistische toekomstvisie biedt ”Onthaast verwachten” niet. Deze nieuwe bundel, verschenen onder redactie van dr. ir. J. van der Graaf en drs. I. A. Kole, wekt op tot trouw. Elf essays schetsen de stand van zaken in ons land aan het einde van de eeuw, op het terrein van politiek en kerk, van techniek en media, van vrijheid en communicatie.

De reeks verschenen of te verschijnen boeken die terugblikken op de twintigste eeuw of op het tweede millennium na Christus, kan zonder twijfel een paar meter in een boekenkast vullen. Op het gebied van de geschiedenis van politiek, literatuur, kunst, techniek, om maar niet meer te noemen, is die terugblik ook de moeite waard. Zulke boeken dienen op zijn minst het inzicht in de maatschappij zoals die de drempel van 2000 nadert.

Wanneer christenen terugblikken bij deze gedenkwaardige mijlpaal, gebeurt hetzelfde, maar tegelijk nog iets meer. Een christen die zijn plaats inneemt in de cultuur van deze tijd, kan nooit volstaan met terugblikken. Hij kijkt ook vooruit. En hij kan dat omdat ook zijn terugblik verder reikt dan honderd of duizend jaar. Bij zowel het terugkijken als het vooruitkijken hanteert hij de norm van de Schriften. Dat bepaalt zijn kijk op de tijd.

Een stevige bundel ligt voor mij met als titel: ”Onthaast verwachten. Anno Domini. Op de drempel van een nieuw millennium”. De redactie werd gevoerd door dr. ir. J. van der Graaf en drs. I. A. Kole. Met de titel ”Onthaast verwachten” wilde de redactie uitdrukking geven aan de eigen wijze waarop een christen in de tijd en in de cultuur staat. Dat spreekt aan en dat wekt verwachting.

Hijgen
Als je immers probeert na te denken over de consequenties van de toekomstverwachting voor onze positie in deze wereld, is dat niet zo eenvoudig. Kan een christen in zijn deelname aan het bedrijfsleven daar gemakkelijk invulling aan geven? In zijn politieke activiteit? Is het niet eerder een realiteit in zijn eigen hart waardoor hij –zich terugtrekkend op het geloof en zich bijvoorbeeld verheugend in het voorrecht van de zondag!– weet: Mijn maatschappelijke doeleinden zijn het laatste niet en het diepste niet. Zijn verwachting in het geloof ligt vast in Gods beloften, maar intussen moet hij in de samenleving volop mee. En hijgt hij soms net zo hard als zijn niet-gelovige collega's…

Waarom deze ontboezeming? Omdat het boek een elftal essays bevat die bijna stuk voor stuk meer aangeven van de spanning van een christen die deel uitmaakt van deze wereld, dan van de ontspanning waarvan de titel als een wenkend perspectief spreekt.

Ik kan eigenlijk wel begrijpen dat het zo is gekomen. De redactie heeft een aantal bekwame auteurs gevraagd op het gebied van hun deskundigheid een christelijke doorlichting te geven van de tijd. En dat in het licht van het Evangelie, met een duidelijke visie op de toekomst. Stuk voor stuk bleven ze in de spanning staan tussen roeping en realiteit. Van de onthaasting weten ze denk ik stuk voor stuk wel af, maar die viel buiten hun artikel. Toen ook dat weer klaar was… Ik denk aan de lijfspreuk van Marnix van St.-Aldegonde: „Repos ailleurs” (De rust is elders).

Tijd
Voordat ik nog iets heb gezegd over de inhoud van dit boek, brengt dit mij toch op iets wat er niet in staat: een hoofdstuk over de tijd. Wat is er, in overeenstemming met de technische versnelling van vervoer en communicatie, met onze beleving van de tijd gebeurd? Het nog maar jonge begrip onthaasting is een reactie op de versnelling waaraan de westerse cultuur ten prooi gevallen is. Het ritme van de etmalen, de weken en de seizoenen bepaalt het leven niet meer, maar het opgeschroefde ritme van economische winst en technologische grensoverschrijding.

We kennen de problematiek van de 24-uurseconomie. Toen de kerken actie ontketenden daartegen, vond dat in brede geledingen weerklank. Er was meer mee aan de hand dan economie. Trouwens, is ook de drang naar arbeidstijdverkorting, en het wonderlijke 'probleem' van de vrijetijdsbesteding, niet de keerzijde van dezelfde ontwrichting van de tijd? Jammer dat dit element niet een van de thema's geworden is. Het had de verbinding kunnen zijn tussen de titel en de opstellen in deze bundel.

Maar ik haast mij om in te gaan op wat wel wordt geboden. Want het is een mooie bundel, die van blijvende waarde zal zijn! Laat ik opsommen welke zaken besproken worden. Het zijn achtereenvolgens: politiek (door E. van Middelkoop), kerk (door J. van der Graaf), welzijn (door W. H. Velema), onderwijs (door I. A. Kole), techniek (door E. Schuurman), media (door A. G. Knevel), zending (door J. J. Tigchelaar), spiritualiteit (door W. Verboom), tolerantie (door G. Holdijk), vrijheid (door A. Th. van Deursen) en communicatie (door N. C. van Velzen).

Vaticaan
Elk van deze auteurs schetst de stand van zaken in ons land tegen het einde van de eeuw. Het historische perspectief dat daarbij als achtergrond meespeelt, is bij de meeste bijdragen niet datgene wat in het voorbije millennium of zelfs in de voorbije eeuw is gegroeid. In de meeste essays gaat het om de situatie die sinds de Tweede Wereldoorlog zich naar de huidige stand van zaken heeft ontwikkeld.

Het diepst worden de historische wortels blootgelegd in de bijdrage van prof. Van Deursen. Op een boeiende manier laat hij de overeenkomst zien tussen het gedoogbeleid dat in de zestiende en zeventiende eeuw ook door een gereformeerde overheid werd toegepast en dat wat de huidige paarse regering kenmerkt. Hij laat intussen wel zien waar we aan toe zijn. Minister Borst wordt aangehaald na een gesprek met het Vaticaan over het van God gegeven leven. Zij zei toen: „Het Vaticaan heeft weinig oog voor de praktijk van alle dag.” Van Deursen voegt eraan toe: „Ik denk dat het Vaticaan die praktijk van alle dag heel goed kent. Het geeft er alleen een andere naam aan en spreekt van zonde.”

In de bijdrage van Van Middelkoop wordt het huidige Nederland gekarakteriseerd als een vaderloze natie. Veel van de christelijke motieven die ook nationale betekenis hadden, zijn verdwenen. Christenen staan voor een levensgroot dilemma als ze ook God de eer willen geven. Waar hij ernstig voor pleit is –bij erkenning van de zwakke positie die christenen innemen– een heilige onwil om zich passief neer te zetten. We moeten elkaar aansporen tot een nieuw zelfbewustzijn van christenen, in de erkenning van de soevereiniteit van God in de samenleving.

Preektoon
Het stuk van ir. Van der Graaf over de kerk levert geen opwekkend beeld op. De grote en de kleine oecumene hebben niet zoveel opgeleverd in de twintigste eeuw. Hij wil ernst maken met het appèl en de zuurdesem van de evangelische beweging en houdt de kerk van de Reformatie voor dat de „preektoon” in allerlei vorm een masker van geestelijke armoede kan zijn.

Prof. Velema tekent de geschiedenis van de sociale voorzieningen, zoals die effect hebben gehad op de verzorgende beroepen, als een opgaande en weer neergaande lijn. De verzorgingsstaat is immers weer te duur geworden. Factoren als individualisering, fragmentarisering, zelfbeschikking, maakbaarheid van de gezondheid spelen een rol, begrippen die trouwens in meer bijdragen herkenbaar terugkomen. Ook Velema aarzelt niet in dit verband over zonde te spreken. De zonde wordt ook gestraft met verergering van de zonde. In zijn bijdrage vinden we wat lang niet allen leveren: een wat ik zou willen noemen profetische visie op het leven en de roeping van christenen in de 21e eeuw. Een optimistisch toekomstbeeld is het niet.

Het bewogen stuk van Kole over het onderwijs loopt eveneens uit op een appèl aan christenen, wanneer getekend wordt hoe het christelijk onderwijs bezig is van binnenuit uitgehold te worden.

Televisie
Heel boeiend is het hoofdstuk over de techniek. Prof. Schuurman tekent het dilemma: zijn wij gevangenen van de techniek of zijn wij in staat er verantwoordelijkheid voor te dragen? We worden geconfronteerd met het feit dat ook christenen in de greep zijn gekomen van een technische manier van denken. Daarbij wordt immers als vanzelfsprekend geacht dat de mens wel in staat is de baas te blijven over wat hij allemaal kan. Niet voor niets wordt in de meeste wijsgerige stromingen pessimistisch tegen de techniek aangekeken. Effectiviteit en efficiency –met daarin een sterke economische component– worden de hoogste normen.

Indringend wordt als de uitdaging van de 21e eeuw onder andere genoemd dat er weer een christelijk cultuurmodel moet worden ontwikkeld. Daarin erkennen we tegenover God onze verantwoordelijkheid voor de schepping, daarin zijn christenen geen materialisten en daarin wordt aanvaard dat onze cultuur er een van kruisdragen is. Op die manier alleen zal het mogelijk zijn het door een technisch denken bijna noodzakelijke axioma van schaalvergroting te weerstaan.

Het artikel van Knevel over de media gaat niet alleen in op de grote rol van de televisie, maar ook op de nieuwe communicatierevolutie die gaande is. Een integratie van computernetwerken en andere bestaande media zullen nog veel meer invloed krijgen. Met alleen ”nee” zeggen tegen de televisie zijn we er niet. Zijn pleidooi is om de gelegenheden die er voor het Evangelie liggen aan te grijpen, terwijl er overigens feitelijk reden tot pessimisme is.

Vierkante cirkel
De tekening van de zendingsontwikkeling in het stuk van Tigchelaar is wel wat smal vanuit de positie van de Gereformeerde Zendingsbond en van de Zending van de Gereformeerde Gemeenten gemaakt, maar het beeld dat hij laat zien, gaat ook voor de zending van andere kerken op. Hij waagt zich niet aan een toekomstbeeld, al is de opmerking waar dat God in de geschiedenis vaak in onverwachte wendingen nieuwe mogelijkheden heeft gegeven.

Dr. Verboom geeft een mooie tekening van de gereformeerde spiritualiteit aan de hand van een karakteristiek van de Heidelbergse Catechismus. Ook bij hem is het pleidooi voor een gesprek tussen gereformeerden en evangelischen te vinden. Terecht wijst hij op de antichristelijke trekken in een spiritualiteit die onder christelijke naam de invloed van New Age en van iemand als C. G. Jung binnenhaalt. Hij waagt zich niet aan een visie op de toekomst, al worden wel enkele braakliggende terreinen in kerk en school aangeduid.

Helder is het verhaal van mr. Holdijk. Nederland is koploper in de secularisatie. De prognose voor het jaar 2020 is dat nog een kwart van de Nederlandse bevolking bij een kerk zal horen. Hij stelt vooral vragen bij de ”multiculturaliteit” die door sommigen als een mooi perspectief voor de Nederlandse samenleving wordt gezien. „De gedachte van een multiculturele samenleving is een onmogelijke; een vierkante cirkel.” De eenheid heeft immers geen gemeenschappelijke religieuze wortel. In plaats daarvan ziet hij een postchristelijke plurale cultuur opdoemen.

Zijn pleidooi is vooral voor respect voor anderen. Daarmee bedoelt hij nog niet hetzelfde als tolerantie. Ik zou er de vraag bij willen stellen of de multiculturele ontwikkeling van de samenleving niet een veel te weinig begrepen appèl aan christenen betekent tot heel wat meer dan respect. Tot liefde en getuigenis van het Evangelie van Christus.

Geen spijt
In de bijdrage van de neerlandicus Van Velzen over communicatie zit een stukje overlap met het hoofdstuk over de media, maar verder heeft hij het vooral over de taal. Eigenlijk is het een zinnig essay over bijbelvertaling – in het zicht van een door velen bij voorbaat veroordeelde nieuwe vertaling 2002 niet zonder relatie met de eeuwwisseling. Een citaat: „Eigenlijk hadden de Statenvertalers, die een voortreffelijke vertaling hebben geleverd, moeten bepalen, dat elke vijftig jaar de taal aangepast zou moeten worden aan het dan heersende taalgebruik.” Ik ben bang dat hij volstrekt gelijk heeft.

Dit boek is er een om te gebruiken en te bewaren. De analyse van de tijd is waardevol. Het appèl en de verwachting is niet overal even sterk. Na twintig of na vijftig jaar of nog later zal het –als Christus dan nog niet terug is gekomen– een mooi handvat bieden voor historici.

Deze zullen er nog wel iets in missen, behalve de bezinning op de versnelling van de tijd waarover ik het had. Ik denk ook aan de rol van de psychologie. De twintigste eeuw is de eeuw van de psychologie genoemd. Onze samenleving is daar diepgaand door gestempeld. Ook de kerk heeft er het nodige van meegekregen. De noodzakelijke verwerking van bijbelse alternatieven blijft eveneens een van de taken voor na 2000.

Onthaast verwachten? Er zijn aanwijzingen gegeven om dat ook te concretiseren in de manier waarop een christen burger is. Verder zullen we allen het geheim daarvan in de omgang met de Heere Christus, onze God en Heiland, moeten vinden. Dan is een optimistisch toekomstbeeld ook niet het meest nodige. Je vindt het in dit boek ook niet. Wat je er wel vindt, is de opwekking tot trouw.

Wat je er ook aantreft –in het stuk van prof. Van Deursen– is een uitspraak van de negentiende-eeuwer Groen van Prinsterer, geschikt om mee te nemen naar de 21e eeuw. Terugkijkend moest hij zeggen: „Elke strijd in kerk of staat die ik ooit ben begonnen heb ik verloren.” Toch kon eraan worden toegevoegd: maar spijt over de gedane keuzen heeft hij nooit gehad.