Boekrecensie

Titel: De honden blaffen. Waarom het CDA geen oppositie kan voeren
Auteur: Kees Versteegh

Uitgeverij: Bert Bakker
Amsterdam, 1999
ISBN 90 351 2063 9
Pagina's: 308
Prijs: ƒ 39,90

Recensie door A. de Jong - 10 februari 1999

Versteegh: Oppositie CDA struikelt over eigen theorie

Gas geven en remmen

Hoe doet het CDA het in de oppositie-bankjes? „De christen-democraten bakken er niets van.” Dat zal waarschijnlijk het antwoord zijn van negen van de tien enigszins in politiek geïnteresseerde Nederlanders. Maar hoe kómt het nu dat het CDA in zijn oppositierol weinig klaarmaakt, om niet te zeggen stuntelig opereert?

Die vraag is niet één-twee-drie te beantwoorden. NRC-journalist Kees Versteegh doet er een poging toe in zijn gisteren verschenen boek ”De honden blaffen. Waarom het CDA geen oppositie kan voeren”. Het is een diepgravende, maar toch ook prettig leesbare pennenvrucht geworden, die voor de liefhebbers niet alleen nieuwe feitjes en smeuïge anekdotes oplevert, maar die vooral een samenhangende verklaring biedt voor het gebrek aan succes dat het CDA de afgelopen 5 jaar heeft aangekleefd.

Dat het CDA geen oppositie zou kunnen voeren, is historisch gezien geen aannemelijke stelling. Waren het niet juist de voorlopers van de christen-democratie, de anti-revolutionairen Groen van Prinsterer en Kuyper, die in Nederland voor het eerst het politieke opponeren in praktijk brachten? Toch kwam de CDA-oppositie in de jaren 1994-1998 niet uit de verf. Triest dieptepunt in deze periode is volgens Versteegh het debat van december 1995 waarin de toenmalige fractievoorzitter Heerma minister Dijkstal van binnenlandse zaken interpelleerde over artikel 23 van de Grondwet. Het CDA moest verslagen en in mineurstemming afdruipen.

Zwak leiderschap
Hoe komt het toch dat van dergelijke mislukkingen in de recente CDA-geschiedenis vele voorbeelden te geven zijn? Het geschutter van de christen-democraten heeft met allerlei factoren te maken. Versteegh noemt in zijn boek heel wat verklaringen, maar geen ervan kan hem geheel bevredigen. Het zwakke leiderschap van Heerma? Het speelde zeker een rol, maar het uitblijven van succes na de 'machtsovername' door De Hoop Scheffer „bewijst dat de leiderschapskwestie in het algemeen zwaar overbelicht is.”

De omstandigheden waaronder het CDA tot de oppositie veroordeeld werd dan? Ook daar ligt een deel van de verklaring, maar niet de gehele waarheid, evenmin als bij de vele conflicten tussen partijbestuur en fractie die na 1994 losbrandden. Ten slotte biedt ook de vaak genoemde gouvernementele inslag van het CDA en zijn verheven visie op de overheid als Gods dienaresse geen afdoende oplossing. Daarvoor moet dieper geboord worden.

Onderbelicht
Dat doet Versteegh en hij stuit daarbij op twee belangrijke punten die tot nu toe in alle geschrijf over het CDA onderbelicht zijn gebleven. De eerste kerngedachte van ”De honden blaffen” is dat oppositie voeren in z'n algemeenheid zwaar werk is, moeilijker wellicht dan regeren. Het is een grote kunst om zonder de hulp van gigantische ambtenarenapparaten met houdbare kritiek op het regeringsbeleid te komen en die kritiek op een pittige, de kiezer aansprekende wijze te verwoorden.

In Nederland is oppositie voeren extra moeilijk. Geen enkele fractie kan zich veroorloven al te kritisch te keer te gaan tegen een kabinet. Daarin bevinden zich immers altijd partijen met wie de oppositiepartij in de toekomst wellicht (weer) zal moeten samenwerken. Dat ligt in een tweepartijenstelsel anders.

Voor het CDA werd het oppositie voeren na 1994 nog door allerlei andere factoren bemoeilijkt. De fractie was geen eenheid, er zaten te veel oud-bewindslieden in en men werkte te bureaucratisch. Doordat er aanvankelijk te veel woordvoerders voor één beleidsterrein waren, kreeg de oppositie geen gezicht. Later probeerde men dit op te lossen door de zogenaamde pinch-hitters: kamerleden als Van de Camp, Hillen en Leers, die de vrijheid kregen op hun beleidsterreinen zelfstandig fractiestandpunten te formuleren.

Octopus
De tweede kerngedachte uit het boek van Versteegh betreft de relatie van het CDA met het maatschappelijk middenveld. De christen-democratie heeft zich in het verleden altijd sterk georiënteerd op het maatschappelijk middenveld. Voormalig staatssecretaris Linschoten (VVD) heeft de christen-democratie eens vergeleken met een enorme octopus, die zijn tentakels naar alle kanten uitstrekte. In allerlei organisties, in kerken, boerenbonden en (christelijke) vakbeweging had het CDA zijn mannetjes of vrouwtjes zitten. Uit die groeperingen kreeg de partij ideeën en impulsen, uit die segmenten rekruteerde zij haar veelbelovende bestuurlijke talenten.

Juist op dit punt is het de afgelopen jaren mis gegaan, aldus Versteegh. Zo leidde de sterke secularisatie van het middenveld ertoe dat veel organisaties zich steeds minder exclusief op het CDA gingen richten. Dat gebeurde al tijdens het derde kabinet-Lubbers, maar de trend werd nog versterkt bij het aantreden van paars I. Vakbondsmensen, bisschoppen en boerenleiders liepen het CDA, dat immers toch niets meer in de melk te brokkelen had, voorbij en verrichtten hun lobbywerk vooral bij de regeringsfracties. Het CDA kwam steeds meer droog te staan. Omgekeerd was het CDA ook niet in alle gevallen dol meer op innige contacten met het middenveld. Zo wilde de partij zich niet te sterk afficheren met de kerken, vanwege het risico een oubollig imago te krijgen.

Permanent struikelblok
Een van de interessantste gedachten uit het boek van Versteegh is dat tenslotte ook de filosofie ván het CDA óver het maatschappelijk middenveld een permanent struikelblok vormde bij het oppositie voeren. Welk onderwerp ook op de agenda van de Kamer stond, steeds reageerde het CDA als volgt: „Paars doet het verkeerd, maar hoe het dan wel moet? Daarvoor moet je niet bij ons wezen, maar bij het maatschappelijk middenveld.” Dit leidde tot een manier van 'oppositie voeren' die het best te typeren valt als „gas geven en remmen.” Regelmatig kwam het CDA met stevige kritiek uit de hoek, bijvoorbeeld bij het thema zorgverlof en arbeidsduurverkorting, bij het thema gezin of bij het thema WAO. Partij en fractie hadden echter grote moeite om concrete alternatieven te bieden. Dat was, in hun eigen filosofie, immers niet hún pakkie-an. Het CDA blafte wel, maar beet niet.

Zo kort na het verschijnen van het ruim driehonderd bladzijden tellende ”De Rogge staat er dun bij” van P. G. Kroeger en J. Stam wéér een dikke pil over het CDA? Is dat nu niet te veel van het goede? Ik denk het niet. Daarvoor is het fenomeen van het verval van het CDA te interessant en de invalshoek van beide boeken te verschillend. Richt ”De Rogge” zich vooral op het proces van verval en beschrijven de auteurs vanuit die optiek uitgebreid de periode vóór 1994, ”De Honden” spitst zich toe op de afgelopen 5 jaar en op het probleem van het oppositie voeren. Door de grondige aanpak van Versteegh, die met een indrukwekkende kennis van zaken schrijft en –wat belangrijker is– over voldoende denkkracht beschikt om tot een fris eigen oordeel is te komen, is het boek een aanwinst voor alle liefhebbers van politiek leesvoer.