Boekrecensie

Titel: Dit is het einde niet. Profetie met het oog op het jaar 2000
Auteurs: Marcel Barnard en Abe van der Werff
Uitgeverij: Kok
Kampen, 1998
ISBN 90 242 9352 9
Pagina's: 104
Prijs: ƒ 25,00

Recensie door dr. J. de Gier - 21 oktober 1998

Het jaar 2000

In de reeks “Onderbreking” van de Prof. dr. G. van der Leeuw Stichting –Ontmoetingscentrum van kerk en kunst– is deel 2 verschenen: “Dit is het einde niet. Profetie met het oog op het jaar 2000”. Het bevat een aantal goed leesbare opstellen over het “einde van de geschiedenis”. Dit thema wordt van verschillende kanten belicht: politiek, economisch en artistiek.

In de politieke invalshoek viel mij vooral het artikel van P. B. Cliteur op: “Het einde van de democratie?” De auteur wijst op de grote gevaren van de gevestigde democratie: steeds meer afnemende beheersbaarheid door de burger, verambtelijking, het in toenemende mate overdragen van beslissingen aan ambtelijke organen. Zou deze tendens zich doorzetten, dan zou dat “het einde van de democratie” inluiden.

C. B. Posthumus Meyjes biedt een interessant opstel vanuit economisch perspectief: “Sabbat als profetie”. Hij zet in met een korte tekening van de postmoderne zondagscultuur in de grote steden, met name Amsterdam. Na een aantal opmerkingen over sabbat en zondag –pauzen in de tijd, die helpen verhoeden dat we “ín de tijd dóór de tijd verzwolgen worden”–, gaat de auteur uitvoerig in op de dwingeland van de 24-uurseconomie. Hebben kerken hier geen taak? zo vraagt hij zich –terecht– af. Is het niet hoog tijd voor een profetisch neen? Het is goed om even op te merken dat de auteur, die in augustus overleed, dit opstel schreef geruime tijd voor het aanbieden van de vele duizenden handtekeningen aan minister Wijers.

De laatste twee bijdragen die ik apart wil noemen gaan over de kunst. Kees Veelenturf schrijft over het “profetische” in de kunst rond het jaar 1000. Het is een boeiende tocht langs miniaturen in handschriften en andere vormen van beeldende kunst. Hij constateert in de tweede helft van de tiende en in de eerste helft van de elfde eeuw een duidelijke intensivering van de eschatologische beleving. Dat dit zo'n lange periode betreft, heeft te maken met de verschillende berekeningen om de geboorte en het sterven van Christus te dateren: zo kwam men tot allerlei tijdstippen tussen 979 en 1042 die als einddatum van de duizend jaar uit Openbaring 20 gingen fungeren. Het eschatologisch besef leidde, aldus Veelenturf, niet tot passiviteit: er werd rond het jaar 1000 gesmeed, gehouwd en geschilderd dat het een aard had, maar „wel met het oog op de dood en het oordeel”.

Veelenturf slaat de spijker op de kop als hij een fundamenteel verschil constateert tussen 1000 en 2000. Rond het jaar 1000 was het heden van de mens, op basis van zijn christelijke levensopvatting, verbonden met verleden en toekomst. Christus' wederkomst en het laatste oordeel werden niet los gezien van Zijn hemelvaart. Verleden, heden en toekomst lagen zo nauw verbonden, in elkaars verlengde. Nog sterker: de beleving was in feite synchroon. Dit besef is rond 2000 bij grote massa niet meer aanwezig: „Wat voelt de “postmoderne” mens bij begrippen als wederkomst en laatste oordeel?”

Het laatste opstel, van Arie van den Berg, handelt over de lotgevallen van het Ahasverus-verhaal, de wandelende jood. In dit verhaal, de oudst bekende uitgave in Europa verscheen in 1602, jaagt de joodse schoenmaker Ahasverus Jezus bij zijn deur weg, als Deze dreigt te bezwijken onder de last van het kruis dat Hij draagt. Als straf is Ahasverus gedoemd eeuwig te zwerven over de aarde. Het verhaal is wijdverbreid, is zeer bekend geworden, kreeg ook literaire vormgeving –bijvoorbeeld bij Goethe en bij August Vermeylen– en... heeft veel kwaad veroorzaakt. De beroemde regel van Jacobus Revius “'t En zijn de joden niet, Heer Jesu, die u cruysten” ten spijt, is het een feit dat het Ahasverus-verhaal mede heeft geleid tot jodenhaat. Er is een lijn te traceren die loopt van het Ahasverus-verhaal naar Hitler en Goebbels.

Samenvattend: “Onderbreking” is een interessante bundel. De opstellen zijn goed leesbaar. Wel moet vastgesteld worden dat sommige ervan niet erg diepgaand zijn en een notenapparaat met literatuuropgaven missen.