Boekrecensie

Titel: Kernbegrippen in de politieke filosofie, een herwaardering
Auteur: dr. H. E. S. Woldring

Uitgeverij: Coutinho
Bussum, 2001
ISBN 90 6283 242 3
Pagina's: 164 ; ƒ 32,50

Recensie door dr. C. S. L. Janse - 19 september 2001

Bezinning op
politieke filosofie

In Nederland, maar ook daarbuiten, is tegenwoordig sprake van een dominantie van het liberale denken. De liberale ideologie heeft een breed maatschappelijk draagvlak. Dat geldt zowel voor de politieke orde als voor het economisch bestel. Het communisme, dat zich lange tijd wereldwijd als alternatief opwierp, is duidelijk op een fiasco uitgelopen.

De dragende waarden van de liberale ideologie blijken voor velen aanvaardbaar te zijn, ongeacht hun eigen levensbeschouwelijke, politieke of filosofische visie. Betekent dat dat we de levensbeschouwelijke bezinning op de politiek beter maar kunnen laten rusten omdat die toch niet relevant is?

Die kant wil CDA-senator H. E. S. Woldring (hoogleraar politieke filosofie aan de Vrije Universiteit) beslist niet op. Juist in onze multireligieuze samenleving is het van belang dat mensen zich vanuit hun eigen (geloofs)overtuiging bezinnen op de politieke grondvragen. Hoe kijkt men aan tegen de staat, de civiele samenleving, de grondslagen van de democratie, de sociale rechtvaardigheid, de vrijheid en de omgang met de vreemdeling?

Bewerkte artikelen
In zijn boek ”Kernbegrippen in de politieke filosofie” stelt hij deze onderwerpen aan de orde. De zes hoofdstukken zijn bewerkte versies van artikelen die eerder in Nederlands- of Engelstalige bundels gepubliceerd zijn. Op die manier snijdt het mes aan twee kanten, maar de compositie van een dergelijk boek wordt er meestal niet beter van. Dat geldt ook hier.

Ongetwijfeld bevat het boek waardevolle noties. Bijvoorbeeld wanneer Woldring de nadruk legt op de grote betekenis van de ”civil society”. Hij gaat daarvoor terug naar de 17e-eeuwse protestantse rechtsgeleerde Johannes Althusius. Die beklemtoonde de eigen waarde van steden, provincies, familieverbanden en gilden tegenover de staat.

Met name in confessionele kring hebben dergelijke communitaristische ideeën altijd veel weerklank gevonden. Hetzij in de vorm van het rooms-katholieke subsidiariteitsbeginsel of de antirevolutionaire gedachte van soevereiniteit in eigen kring. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat in de AR-benadering de grens tussen staat en maatschappij altijd sterker benadrukt werd dan bij het rooms-katholieke subsidiariteitsbeginsel.

Vanzelfsprekend uitgangspunt
Woldrings pleidooi voor bezinning op de levensbeschouwelijke grondslagen van de politiek kunnen we zeker onderschrijven. Maar is het daarbij zo dat de liberale kaders van onze maatschappij het vanzelfsprekende uitgangspunt vormen en het er alleen om gaat op welke manier je daarop voortbouwt? Of is er reden om met onze principiële politieke bezinning toch wat dieper te gaan? Wordt in dat liberale model voldoende rekening gehouden met Gods geboden? Of is er veelal sprake van een gelijkheidsdenken waarbij onder het motto van antidiscriminatie het onderscheid tussen goed en kwaad terzijde wordt geschoven?

Is het een te hoge eis aan de CDA-senator om daar kritisch op te reageren? Anders gezegd: heeft Woldring meer te bieden dan een christen-democratische bovenbouw op het liberaal-democratische model? Dan was de kritiek van Groen van Prinsterer op het liberale denken van zijn tijd toch fundamenteler.