Boekrecensie

Titel: 'Heelen en halven'. Orthodox-protestantse voormannen en het 'politiek' antipapisme in de periode 1872-1925
Auteur: J. van Zuthem

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 2001
ISBN 90 6550 648 9
Pagina's: 347
Prijs: ƒ 63,80

Recensie door A. de Jong - 9 mei 2001

Protestanten verdeeld over Kuypers samenwerking met 'Rome'

Strijd tussen 'heelen' en 'halven'

In 1888 ging in Nederland het kabinet-Mackay van start. Voor het eerst werkten antirevolutionairen en rooms-katholieken samen in het bestuur van ons land. Deze samenwerking was geen vanzelfsprekende: was de Nederlandse natie volgens veel protestanten niet verrezen uit het bloed der martelaren?

Over de vraag hoe het dan toch tot deze coalitie kon komen en welke tweespalt de samenwerking met 'Rome' in protestantse kring veroorzaakte, schreef J. van Zuthem een interessant proefschrift. Op 26 april promoveerde hij aan de Katholieke Universiteit Nijmegen op de studie ”'Heelen en halven'. Orthodox-protestantse voormannen en het 'politiek' antipapisme in de periode 1875-1925”.

Wie de samenwerking tussen protestanten en rooms-katholieken in deze periode onderzoekt, kan niet heen om de persoon van Kuyper. In een belangrijk deel van dit tijdperk bestuurde ”Abraham de Geweldige” met straffe hand de belangrijkste protestantse politieke groepering, de ARP. Van 1901 tot 1905 leidde hij in eigen persoon een kabinet waarin rooms-katholieken zitting hadden. Maar ook achter het in 1888 geformeerde kabinet-Mackay was hij de drijvende kracht.

Een centrale vraag voor de historicus Van Zuthem is dan ook hoe Kuyper aan zijn antithesetheorie, waarin de AR-leider niet rooms tegenover protestant maar geloof tegenover ongeloof plaatste, kwam. Vervolgens ook hoe hij deze theorie in eigen kring ingang deed vinden en op welke weerstanden hij daarbij stuitte.

Omslag
Eind 1880 treedt Kuyper voor het eerst naar buiten met nieuwe gedachten over politieke coalitievorming. In dat jaar is volgens Van Zuthem van een opmerkelijke omslag sprake. Daarvoor had de AR-leider zich over de rooms-katholieken steeds uitgesproken negatief uitgelaten. Kuyper huldigde in die tijd niet alleen een religieus, maar ook een duidelijk 'politiek' antipapisme.

Rooms-katholieken streefden uiteindelijk naar een volledige overheersing van andersdenkenden, meende hij nog in 1874. Het zogenaamde ultramontanisme –het ijveren voor absolute heerschappij van de paus, zowel op geestelijk als op wereldlijk vlak– was een even groot gevaar als het revolutionaire woelen van de liberalen. De bestaande processievrijheid wilde Kuyper het liefst beperkt houden tot de zuidelijke provincies.

Van electorale samenwerking met de rooms-katholieken, in het toenmalige districtenstelsel van veel grotere praktische betekenis dan nu, wilde hij in de jaren '70 van de negentiende eeuw nog niets weten. Openlijk hengelen naar rooms-katholieke stemmen, zoals sommige antirevolutionaire kiesverenigingen boven de grote rivieren deden? Kuyper zag er allemaal niets in. Laten we vooral onafhankelijk blijven, was zijn motto in deze jaren.

Maar in 1880 draait het allemaal om. Stapsgewijs ging hij de eeuwenoude antithese tussen orthodox-protestanten en rooms-katholieken afzwakken, om te gaan wijzen op de veel grotere scheidslijn tussen gelovigen en ongelovigen.

Machteloosheid
Daarvoor gebruikte hij zowel principiële als praktische argumenten. Principieel: het rooms-katholicisme moet vooral geestelijk, door de kerk bestreden worden. Praktisch: zonder rooms-katholieke steun zouden de meeste AR-kamerzetels niet behaald zijn, schreef hij begin 1881 in De Standaard. Aangezien minderheden nu eenmaal verspreid over het land wonen, moeten zij zich in een districtenstelsel „of combineren (...), of doemen tot machteloosheid.”

De „ijverigen antipapist” drukte Kuyper op het hart „dat de Roomsche provincies zedelijk nog altijd niet de slechtste zijn.” Zie maar eens het aantal „onechte geboorten” en „de droeve lijst der zelfmoorden.” Het gereformeerde gezinsleven sprong er volgens de AR-leider nog altijd beter uit, maar toch...

Het is vooral deze opmerkelijke omslag bij de wilskrachtige en invloedrijke Kuyper geweest die de weg baande voor een protestants-roomse samenwerking die in 1888 met het kabinet-Mackay praktisch een aanvang nam en die heden ten dage in het CDA wordt voortgezet. Vanzelfsprekend was die samenwerking begin vorige en eind negentiende eeuw allerminst. Kuypers antithesegedachte leidde in protestantse kring intern tot veel discussie en in de praktische politiek tot versplintering.

Bakermat
Opmerkelijk is het dat de breuklijn die op dit vlak tussen de protestanten ontstond een grillig karakter had. Tegenstanders tegen samenwerking met 'Rome' waren niet alleen te vinden in de orthodoxe vleugel van het protestantisme –waar antipapisme logischerwijze te verwachten viel–, maar ook en soms juist bij de meer vrijzinnige en liberale variant. Daar zag men de Nederlandse natie immers graag als de protestantse bakermat van gewetensvrijheid en vrije ontwikkeling van de menselijke geest. Samenwerking met het ultramontaanse rooms-katholicisme zou dát Nederland bedreigen, vreesden zij.

De tegenstand uit de hoek van vrijzinnigen en ethischen verlokte Kuyper in 1885 tot een geruchtmakend commentaar in De Standaard, getiteld ”De Heelen en de Halven”. Daarin maakte de antirevolutionaire leider onderscheid tussen hele en halve christenen. De eerste groep bestaat vanzelfsprekend uit protestanten die hem, de grote leider, volgen, zowel in zijn kerkelijke weg van afscheiding als in zijn politieke weg van samenwerking met de rooms-katholieken. Tot verontwaardiging van zijn tegenstanders verwees Kuyper met betrekking tot de 'halven' naar de apostel Johannes, toen deze sprak over de antichrist („Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet”).

Averechts
Het interne debat onder de protestanten over de samenwerking met 'Rome' gaat gedurende de gehele door Van Zuthem onderzochte periode door. Anti-rooms-katholieke uitlatingen werden, zo concludeert de auteur, niet zelden als instrument gebruikt in de onderlinge strijd tussen de verschillende politiek-kerkelijke stromingen. „Het voortdurende gebakkelei over 'Rome' werkte meestal averechts”, stelt de historicus, „en heeft al met al meer de protestanten dan de katholieken geschaad.”

Ook de breuk tussen Kuyper en Lohman en het ontstaan van de CHU houdt, behalve met vele andere factoren, verband met de houding tegenover de rooms-katholieken. Waar Kuyper met de van hem bekende radicaliteit de nieuwe antithesegedachte omhelsde, uitdroeg en praktiseerde, klonken er van CHU-zijde, vooral in verkiezingstijd, antipapistische leuzen. Dat legde de partij electoraal geen windeieren. In 1922 behaalde de partij een spectaculaire winst van vier zetels, die zij bij de verkiezingen van drie jaar later wist te behouden.

Toch gaat het te ver de CHU geheel in het kamp van de antipapisten te plaatsen. De Savornin Lohman werkte in de Kamer al zeer nauw en vriendschappelijk met de rooms-katholieke voorman en priester Schaepman samen op het moment dat Kuyper de lezers van de Standaard nog vooral waarschuwde voor het roomse gevaar. Bovendien moet niet vergeten worden dat de CHU, met al haar antiroomse uitlatingen, toch wel degelijk de rechtse coalitie-kabinetten gedoogsteun verleende.

Geestelijke erfenis
Zoals na de breuk in de Gereformeerde Gemeenten in 1953 ”synodalen” en ”uitgetredenen” elkaar betwistten de ware erfgenaam van ds. Kersten te zijn, vochten eind negentiende en begin twintigste eeuw diverse protestantse politici om de geestelijke erfenis van Groen van Prinsterer. Hoe zou Groen zich tegenover de rooms-katholieken opgesteld hebben, als hij nog geleefd had?

De auteur van ”'Heelen en halven'” houdt het erop dat zowel Kuyper als zijn tegenstanders gegronde reden hadden zich op Groen te beroepen. Dat er al bij Groen trekken van een nieuwe antithese te vinden zijn, namelijk die van geloof tegenover ongeloof, staat buiten kijf. Tegelijkertijd kost het weinig moeite citaten van Groen te vinden met een sterke antipaapse strekking en was het juist Groen die lang vasthield aan de protestantse grondtrekken van onze natie.

Wie over het toenmalige debat over de samenwerking met de rooms-katholieken meer wil weten, leze het proefschrift van Van Zuthem. Goed beschouwd is de thematiek niet slechts een historische. In een heel andere context en op heel andere schaal staat ook een partij als de ChristenUnie voor de vraag hoever de samenwerking met orthodoxe rooms-katholieken gaan kan. En waar Kuyper een antithese zag tussen geloof en ongeloof zien vandaag de dag sommige christelijke denkers de belangrijkste breuklijn lopen tussen conservatief en progressief. Ook voor dat debat kan het wellicht nuttig zijn van deze studie kennis te nemen.