Boekrecensie

Titel: De verwarde natie
Auteur: H. J. Schoo

Uitgeverij: Prometheus
Amsterdam, 2000
ISBN 90 5333 985
Pagina's: 200
Prijs: ƒ 31,95

Recensie door J. van Klinken - 25 april 2001

Geen afdoend antwoord op komst buitenlanders

Eersteklas
struisvogelpolitiek

In een halve eeuw is ons land veranderd van een blanke natie in een immigratieland. Vooral in de grote steden is dat duidelijk zichtbaar. Daar zijn complete wijken van kleur verschoten. De komst van al die allochtonen wordt algemeen als een probleem ervaren. Het wil alleen niet lukken om een afdoend antwoord te formuleren. Hoe het fameuze poldermodel faalde.

Buitenlanders komen naar ons land om zich op kosten van ons, belastingbetalers, tegoed te doen aan onze welvaart en intussen zijn ze te lui om te werken, verkrachten ze onze vrouwen, steken ze onze kinderen neer en jatten ze uit onze huizen. Dat spookbeeld vormt het decor van veel wrange racistische 'grappen' die hier te lande hardnekkig circuleren.

Gastarbeiders
Als het zo eenvoudig lag als de volksmond wil, was het probleem van de immigratie nog te overzien. Maar zo simpel ligt het niet. De ene immigrant is de andere niet en de problemen die ze met zich meebrengen, verschillen sterk.

De verkleuring van ons land is begonnen met het ronselen van gastarbeiders in Turkije en Marokko. Tienduizenden goedkope arbeidskrachten werden in de jaren zestig hierheen gehaald toen we zelf het vuile werk niet meer wilden doen. Die Turken en Marokkanen waren laagopgeleid en kwamen uit onderontwikkelde regio's. Zij voelden zich hier onthecht en vormden gesloten gemeenschappen om op die manier de eigen cultuur te bewaren. Na verloop van tijd mochten hun gezinnen ook deze kant op komen.

De kinderen uit deze gezinnen groeiden op in twee werelden: het gesloten thuisfront met de veelal strenge regels van de islam, en de moderne samenleving waar niets moest en alles mocht. Door scholing waren ze al snel wijzer dan hun ouders zodat ze zich niets meer lieten gezeggen. Ook ontdekten ze dat de Nederlandse samenleving vrij coulant reageerde op crimineel gedrag. Door de economische malaise kwamen ze bovendien heel moeilijk aan de bak. Ziedaar de ingrediënten voor het ontstaan van een verloren tweede en derde generatie.

Gevlucht
Een tweede golf van immigranten diende zich aan in de vorm van asielzoekers. Anno 2001 praten we over tienduizenden per jaar. Ze worden nogal eens op één hoop gegooid met de gastarbeiders van de jaren zestig, maar de afwijkende huidkleur is vaak het enige dat die twee groepen met elkaar gemeen hebben.

Vooral de eerste stromen asielzoekers waren over het algemeen goed opgeleide mensen die bepaald niet uit hun land waren weggegaan om mee te smullen uit onze vleespotten. Ze waren hun land ontvlucht omdat ze er niet veilig waren, bijvoorbeeld vanwege hun politieke activiteiten of etnische achtergrond.

Naderhand mengden zich ook heel andere groepen onder de asielzoekers: economische vluchtelingen die de armoede in hun thuisland moe waren, avonturiers die aangetrokken werden door tv-beelden van de westerse welvaart en criminelen die begrepen hadden dat hier veel te halen viel.

Nog weer een andere categorie vormden de Surinamers en Antillianen. Hun immigratie was formeel niets anders dan een interne verhuizing. Hun motieven waren (en zijn) begrijpelijk. Waarom zouden ze verpauperen in een omgeving vol corruptie en ellende terwijl ze zo konden oversteken naar het land waar de gebraden duiven je zomaar in de mond komen vliegen?

Onbehagen
Deze vrijwel ongebreidelde toeloop bleef uiteraard niet zonder gevolgen. In de tweede helft van de jaren negentig manifesteerde zich onder de nieuwkomers een kluwen van problemen zoals leegloop, asociaal gedrag, criminaliteit, isolement en vergaande ontworteling.

Dat leidde tot onbehagen onder de autochtone (blanke) bevolking, met name onder het 'gewone' volk. Mensen die jarenlang in traditionele arbeiderswijken hadden gewoond, zagen zich meer en meer omringd door probleembuitenlanders met alle sociale gevolgen van dien. Ook het straatbeeld, zeker in grote steden, kwam er door die grote aantallen allochtonen anders uit te zien.

Aldus ontstond een groot gevoel van onveiligheid en onbegrip. Hoe kon de overheid toelaten dat het land en zijn welvaart werden weggegeven aan wildvreemden? Op de werkvloer, in bouwketen en fabriekskantines groeide de vreemdelingenhaat.

Het mag een wonder heten dat deze gevoelens, die breed leven, nooit een politieke uitlaatklep hebben gekregen. Weliswaar bloeiden er in de jaren tachtig allerlei extreem rechtse partijtjes maar zij werden geleid door zulke dubieuze figuren dat ze vrij snel ten onder gingen. Het is in zekere zin aan de Janmaats te danken dat hier nooit een grote racistische beweging is ontstaan zoals in Frankrijk en België.

Doodgebloed
Misschien is dat ook wel te betreuren. Van een Nederlandse Le Pen met een aanzienlijke achterban zou een grote dreiging zijn uitgegaan. Het fenomeen zou de grote partijen ertoe hebben gedwongen het vreemdelingenvraagstuk voortvarend aan te pakken.

Dat het daaraan ontbreekt, is duidelijk. Ten tijde van Bolkestein leek het er even op dat ons poldermodel in staat was iets goeds op dit front te genereren, maar na zijn vertrek naar Brussel is het debat doodgebloed. Zijn opvolger Dijkstal mist de kwaliteiten om het debat nieuw leven in te blazen.

Nu is een doeltreffende aanpak ook niet bepaald eenvoudig. De werkelijkheid is vrij weerbarstig. Zoals we zagen, is de ene categorie vreemdelingen de andere niet. Het is niet een kwestie van een strenge wet uitvaardigen of een hek rond Nederland neerzetten. Bovendien moet voorkomen worden dat de echte vluchtelingen als gevolg van al te rigide maatregelen hier geen veilige haven meer vinden.

Slappe knieën
Kortom, een lastig vraagstuk, dat vraagt om visie en moed. Maar helaas, daarin blinkt de paarse coalitie niet uit. Het beleid beperkt zich nog steeds tot pappen en nathouden. De nieuwe Vreemdelingenwet, die per 1 april van kracht is geworden, brengt daarin naar verwachting niet al te veel verandering.

Iemand die al vele jaren de vinger bij het falend overheidsbeleid legt, is H. J. Schoo. Als columnist en hoofdredacteur van Elsevier (tegenwoordig bladmanager bij de Weekbladpers) trok hij met niet aflatende ijver ten strijde tegen de verantwoordelijke politici met hun slappe knieën. Eerst produceerden zij een knuffelbeleid dat ervan uitging dat allochtonen in dit koude kikkerland vooral zielig waren en daarom omringd moesten worden met begrip en positieve discriminatie.

Toen kregen we als Haags wondermiddel het integratiebeleid. Als allochtonen maar zouden deelnemen aan ons onderwijs, onze taal spreken en aan onze arbeidsmarkt deelnemen kwam alles vanzelf goed. Maar het is niet goed gekomen. Jammer genoeg sluiten veel politici daar de ogen voor.

Een kras voorbeeld was de discussie rond het Groningse rapport over de criminaliteit onder asielzoekers. Het rapport bevatte genoeg harde aanwijzingen om de politiek tot een vervolgonderzoek te dwingen. Toch hield staatssecretaris Kalsbeek van Justitie de boot af. Het onderzoek kwam er niet. Eersteklas struisvogelpolitiek, die volop voedsel geeft aan sentimenten onder brede lagen van de bevolking.

Onvermoeibaar blijft Schoo roeren in de doofpot waarin Kalsbeek en haar medestanders dit soort rapporten het liefst zien verdwijnen. Hij vindt dat we eerst de waarheid eens onder ogen moeten zien: Als de huidige toestroom van asielzoekers blijft voortduren, raakt Nederland overvol. Schoo pleit om die reden voor een veel strenger toelatingsbeleid. Het is een opvatting die als „politiek niet correct” wordt beschouwd. Hoe lang nog?