Boekrecensie

Titel: Het Suriname-syndroom. De PvdA tussen Den Haag en Paramaribo
Auteur: J. Jansen van Galen

Uitgeverij: Bert Bakker
Amsterdam, 2001
ISBN 90 351 2279 8
Pagina's: 196
Prijs: ƒ 36,50

Recensie door P. Chr. van Olst - 21 februari 2001

„PvdA-beleid was meestal tweeslachtig”

Rekenschap over Suriname

De Partij van de Arbeid laat zich rekenschap geven van zijn verleden met Suriname. Zo valt het maandag verschenen boek ”Het Suriname-syndroom. De PvdA tussen Den Haag en Paramaribo” te typeren. Het is een ontdekkend werkje geworden. „Het beleid van de PvdA ten opzichte van Suriname na 1975 wordt bepaald door een verlangen tot goeddoen maar het niet kunnen, en ook niet precies weten hoe.”

Het is beslist een gedurfd experiment van de Wiardi Beckmanstichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, om zich rekenschap te laten geven door een onafhankelijke journalist. Je weet, als je John Jansen van Galen voor dit onderwerp vraagt, dat je een journalistiek boek krijgt, waarin geen notenapparaat is opgenomen en een adequate bronvermelding ontbreekt. Tegelijk weet je dat het boek, omdat het door hem is geschreven, een welhaast wetenschappelijk gezag uitstraalt.

Want John Jansen van Galen houdt zich al dertig jaar lang intensief bezig met Suriname, de Nederlandse politiek en het koloniale verleden. De politicoloog, voormalig hoofdredacteur van het weekblad Haagse Post, schreef boeken over onder meer de premiers Drees en Den Uyl, over minister W. F. de Gaay Fortman, over Nieuw-Guinea (”Ons laatste oorlogje”) en over Suriname (”Kapotte plantage” en ”Hetenachtsdroom”). In artikelen in Het Parool toont hij nog dikwijls zijn grote betrokkenheid bij de Surinaamse bevolking.

Kritiek
Zich rekenschap laten geven door hem is dus gedurfd. Rekenschap geven als zodanig was zo langzamerhand niet meer dan bittere noodzaak voor de PvdA. Rond de viering van 25 jaar Surinaamse onafhankelijkheid, vorig jaar november, stapelde de kritiek op het 'Surinaamse' verleden van de sociaal-democraten zich op. Premier Den Uyl en minister Pronk hebben de onafhankelijkheid in 1974/75 „doorgedrukt”, herinnerden de confessionele oud-ministers Lubbers en Van der Stee zich. Angst om te boek te staan als kolonisator dreef de progressieve partijen in het kabinet-Den Uyl tot steun voor de onafhankelijkheidswens van de Surinaamse regering, voegden anderen daaraan toe.

Bovendien bleef de kritiek uit Suriname zelf aanhouden, met als belangrijkste tolk parlementsvoorzitter Jagernath Lachmon, die al meer dan een halve eeuw leider is van de Surinaamse Hindostanen. Waarom voelden Den Uyl c.s. in 1975 niets voor een referendum in Suriname? Waarom negeerden zij de voortekenen die erop wezen dat de onafhankelijkheid Suriname slechts crises zou brengen? Waarom voer de Nederlandse politiek, inclusief de PvdA, ten tijde van die crises zo'n onvaste koers? En waarom kreeg de militaire junta van Bouterse in de loop van de jaren '80 wel steun, terwijl de democratische oppositie bijna verdacht werd gemaakt?

Tweeslachtigheid
Op al die vragen gaat het boek in. Meestal pakt het antwoord voor de PvdA niet best uit. Slechts in één geval wordt het sociaal-democratische blazoen door Jansen van Galen echt gezuiverd. Dat is waar het gaat om het verwijt dat Lubbers en Van der Stee hun oud-collega's Den Uyl en Pronk achteraf maken. In een ingevoegde passage, die tussen haakjes staat afgedrukt, merkt de auteur op dat hun eigen confessionele partijen in 1975 voor de onafhankelijkheid stemmen en dat Lubbers en Van der Stee „blijkens de notulen van de ministerraad” nimmer bezwaar hebben aangetekend.

Voor de rest kenschetst Jansen van Galen de PvdA-houding ten opzichte van Suriname onder PvdA-fractieleider Melkert als tweeslachtig. Die tweeslachtigheid was al aanwezig bij het ontstaan van de PvdA, vlak na de Tweede Wereldoorlog. Ten aanzien van Nederlands-Indië toonde de partij zich voorstander van dekolonisatie, terwijl ze even later Suriname het recht van secessie (het recht om zich af te scheiden, red.) betwist. Dat gebeurt bij de onderhandelingen over het Statuut van het Koninkrijk, dat in 1954 zonder recht van secessie wordt geaccordeerd.

De tweeslachtigheid komt ook in 1969 prominent naar voren. Tot dan toe is er in PvdA-kringen sprake van desinteresse voor de West, van een „blinde vlek” zelfs, aldus Jansen van Galen. Contacten met Surinaamse geestverwanten waren er nauwelijks, contacten met Surinaamse nationalisten al helemaal niet. Nog tijdens het kabinet-Cals, in 1966, steunt de PvdA de lijn van consolidatie.

Maar in 1969 keert het tij plotseling. In mei van dat jaar zet de regering Nederlandse mariniers in om op Curaçao een groot oproer te bedwingen. Dat resulteert bij PvdA'ers in een geweldig gevoel van koloniale schaamte. „Nederlandse militairen behoren volgens hen niet gebruikt te worden om sociale onrust overzee te dempen”, zo verwoordt Jansen van Galen de gevoelens. Volgens hem ontwaakt op dat moment het „progressieve geweten”, dat van de PvdA een vurig voorstander van snelle dekolonisatie maakt.

Paternalistisch
Snelle dekolonisatie had wellicht goed uitgepakt –al had het John Jansen van Galen ook niet slecht geleken als Den Uyl toch een referendum onder de grotendeels onwillige Surinamers had willen houden–, maar dan had het niet tweeslachtig moeten gebeuren. Pijnlijk trefzeker legt de auteur de vinger bij het paternalistische element in de ontwikkelingsrelatie die Den Haag, ondanks de onafhankelijkheid, vanaf 1975 met Paramaribo aanging.

Door die ontwikkelingsrelatie raakte de Nederlandse regering telkens weer op een oneigenlijke manier betrokken bij de binnenlandse politiek van Suriname. Toen een aantal militairen, onder wie Desi Bouterse, in 1980 een coup pleegde en in 1982 zelfs een aantal politieke tegenstanders om zeep hielp (de Decembermoorden), draaide Nederland de geldkraan dicht. Maar wanneer de politici van voor de coup zich verenigen en via verkiezingen weer aan de macht komen, krijgen zij niet meteen de verwachte steun, omdat ook zij worden gewantrouwd.

Dat ook de PvdA zich schuldig maakt aan het wantrouwen, leidt Jansen van Galen tot een scherpe conclusie: „In de PvdA heeft zich een Suriname-syndroom ontwikkeld. De vroegere onverschilligheid heeft plaatsgemaakt voor radeloosheid. Een meerderheid staat intensieve bemoeienis met het land voor, een minderheid grotere afzijdigheid, maar beide partijen missen de overtuigingskracht dat het daardoor goed zal komen in Suriname.”

Geschiedenis
Omdat het journalistiek is, leest het boek van Jansen van Galen als een trein. Het beslaat een eeuw lang Surinaams-Nederlandse geschiedenis. Wie daarin enigszins is geïnteresseerd, moet het boek beslist lezen, maar daarbij wel in gedachten houden dat het vanuit het perspectief van één politieke partij is geschreven. Onvermijdelijk leidt dat soms tot vervagende grenzen tussen wat politiek Den Haag als geheel en wat de PvdA in het bijzonder doet.