Boekrecensie

Titel: Katholieke Volkspartij 1945-1980, band II: Heroriëntatie en integratie (1963-1980)
Auteur: J. A. Bornewasser

Uitgeverij: Valkhof Pers
Nijmegen 2000
ISBN 90 5625 092 2
Pagina's: 780
Prijs: ƒ 95,-

Recensie door A. de Jong - 19 december 2000

KVP al vóór verkiezingsnederlagen in crisis en onzekerheid

De aftocht van
een middenpartij

De grote klus van prof. J. A. Bornewasser is geklaard. Vorige week donderdag presenteerde hij band II van zijn uitputtende studie over de Katholieke Volkspartij. De 77-jarige emeritus hoogleraar schenkt de geschiedwetenschap een monumentaal bouwwerk in de vorm van een minutieuze beschrijving van „de meest invloedrijke partij in het naoorlogse Nederland.”

Dat de KVP tot in de jaren zeventig een onvoorstelbaar grote kracht was in politiek Nederland, daarover hoeft geen twijfel te bestaan. In 1963 telde de grootste partij in ons vaderland meer dan driehonderdduizend leden en vijftig kamerzetels. Door haar omvang, maar ook door haar middenpositie tussen liberalen en socialisten, kon bij het vormen van een kabinet jarenlang niemand om de KVP heen.

Het was dan ook meer dan een vlaag van nostalgie dat de partij, toen zij in 1980 opging in het CDA, meteen plannen ontwikkelde om haar geschiedenis te boek te stellen. De uitvoering ervan heeft wel even op zich laten wachten. Zes jaar later pas vonden de nazaten van de KVP de Tilburgse hoogleraar kerkgeschiedenis Bornewasser bereid de handschoen op te pakken.

Dat Bornewasser, die eerder publiceerde over Schaepman, koning Willem I en koning Willem II, vervolgens veertien jaar nodig zou hebben om zijn klus te klaren, werd toen door niemand voorzien. De omvangrijkheid van het onderwerp, de grondige werkwijze van deze historicus en persoonlijke levensomstandigheden zijn er debet aan dat het allemaal zó lang heeft geduurd.

Zwakte
Maar nu ligt het er dan toch maar: 690 plus 780 pagina's tekst over alle wederwaardigheden van de KVP vanaf 1945 tot 1980.

Dat van het gedane onderzoek zo uitgebreid en feitelijk verslag is gedaan, is meteen ook de zwakte van deze studie. De auteur toonde zich vorige week, bij de presentatie van band II (die de periode 1963-1980 beslaat), terdege bewust van de kritiek die hem zou kunnen treffen. Zijn studie zou van journalisten ongetwijfeld het predikaat „gortdroog” meekrijgen, een verhaal dat „zo saai is dat je er het beste kort voor het slapen gaan in kunt beginnen”, aldus de auteur.

Maar Bornewasser neemt die kritiek voor lief, zo bleek vorige week. Het eerste deel van zijn studie, dat precies vijf jaar geleden verscheen, viel eenzelfde ontvangst ten deel. De emeritus hoogleraar heeft zich echter voor alles willen richten op feitelijke correctheid en –voorzover mogelijk– objectiviteit. Natuurlijk kon hij zich bij zijn onderzoek niet losmaken van eigen standpunten –Bornewasser zegde destijds zijn KVP-lidmaatschap op en ging de nieuwe splinterpartij PPR steunen–, maar zijn streven was om in zijn boek elke partij, stroming en politicus recht te doen.

Dat de historicus hierin in hoge mate geslaagd is, moge blijken uit het feit dat hij enkele jaren geleden door de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen uitgenodigd werd een lezing te houden over de vraag hoe je nu precies een objectief onderzoek kunt uitvoeren naar de geschiedenis van een politieke partij of groepering. Bornewassers gewetensvolle wijze van wetenschap bedrijven is blijkbaar opgevallen.

Spannende dingen
Maar is daarmee alle kritiek weerlegd? Was het niet mogelijk geweest én een wetenschappelijk verantwoord én een spannend boek te schrijven? Dat laatste is toch meer een zaak van compositie en schrijfstijl dan van het opzijzetten van principes. Spannende dingen gebeurden er in de beschreven periode genoeg: onvoorstelbare verkiezingsnederlagen, spectaculair ledenverlies, interne onzekerheid en verdeeldheid, de beruchte nacht van Schmelzer (1967). Was hier in termen van leesbaarheid niet meer van te maken geweest?

Een boeiend verhaal was misschien ook gemakkelijker ontstaan wanneer de auteur meer had weggelaten. Toont zich niet, ook bij historici, in de beperking de ware meester? En is het niet een van de taken van geschiedkundigen om uit een brok historie hoofdlijnen en trends te destilleren, zodat ook een minder in de materie ingevoerde het gevoel krijgt enigszins greep op het onderwerp te krijgen?

Dit alles neemt niet weg dat er voor hardnekkig geïnteresseerden wel degelijk veel wetenswaardigs uit het tweede deel van de ”Geschiedenis van de KVP” te peuren valt. Een van de perspectieven van waaruit dit boek gelezen kan worden, is dat van de vorming van het CDA. Daarbij ligt altijd het gevaar om de hoek van 'hineininterpretieren' van de geschiedenis, alsof de vorming van een Christen Democratisch Appèl vanaf het begin een onvermijdelijke noodzakelijkheid was.

Legitimatie
Dat laatste is niet het geval, zo blijkt uit het boek van Bornewasser. Wel bestond er al begin jaren zestig, en misschien nog wel eerder, grote onzekerheid bij veel leidinggevende KVP'ers of de partij in de toen bestaande vorm wel door moest gaan. Wat was eigenlijk de legitimatie van een aparte rooms-katholieke partij binnen het Nederlandse partijstelsel? Wat was de eigen identiteit van de KVP? Had men behoefte aan een kern- of aan een massapartij, aan een beginsel- of aan een programmapartij? Het zijn vragen waarover in de beschreven periode altijd wel een of andere partijcommissie zich het hoofd brak.

Dat die vragen al begin jaren zestig speelden, weerspreekt de opvatting dat KVP, ARP en CHU alleen naar elkaar gedreven zijn door desastreuze verkiezingsuitslagen. Daarvan was in die tijd nog geen sprake. Veeleer zal de oorzaak van herbezinning binnen de KVP gezocht moeten worden in twee factoren. In de eerste plaats de veranderingen in kerk en theologie, in de vorm van modernisme en oecumenisch denken. Was het theologische verschil met de protestantse broeders nu echt zo groot dat het een gescheiden optrekken in de politiek rechtvaardigde?

In de tweede plaats een sterkere internationale oriëntatie, waardoor KVP'ers zich gingen realiseren dat er in veel andere landen in Europa in het geheel geen aparte rooms-katholieke partijen bestonden.

Dramatische terugval
De verkiezingsnederlagen hebben het proces van heroriëntatie natuurlijk wel versneld. Het blijft leerzaam de harde cijfers nog eens op een rij te zien. In de luttele vijf jaar tussen 1967 en 1972 liep het ledental van de partij terug van 156.000 naar 82.525. Had de KVP in 1963 nog 50 zetels in de Kamer, bij de verkiezingen van 1967 gingen er al 8 van af, in 1971 nog eens 7 en in 1972 opnieuw 8, zodat de partij dat jaar bleef steken op 27 zetels. Een dramatische terugval, ook als we die vergelijken met de ontwikkelingen in ARP (13 zetels in 1963, 14 in 1972) en CHU (13 in 1963, 7 in 1972).

Maar nogmaals, dit alles hoefde, althans in theorie, niet per definitie tot het ontstaan van een CDA te leiden. Wat de toekomst van de KVP betreft lagen er begin jaren zestig nog allerlei opties open, maakt Bornewasser ons duidelijk. Globaal onderscheidt hij in zijn boek vier stromingen. De kleinste is opmerkelijk genoeg die stroming die het handhaven van een exclusief rooms-katholieke partij voorstond. Volgens de aanhangers was er geen eenheid in het geloof tussen katholieken en protestanten en kon er dientengevolge ook geen politieke eenheid ontstaan.

Een tweede, evenmin talrijke, stroming bepleitte een consequente deconfessionalisering en wilde het hele christelijke partijwezen eraan geven. Burgers konden zich veel beter organiseren onder de noemer van menselijke waardigheid, sociale gerechtigheid en vrede: waarden die zowel door christenen als humanisten beleden werden.

Christen-radicalen
De derde stroming was die van de christen-radicalen. Zij waren geen voorstanders van een rooms-katholieke partij, maar wilden wel een exclusief christelijke partij. Een werkelijk serieus nemen van de boodschap van Christus leidde in hun visie tot radicaal vooruitstrevende standpunten ten aanzien van gevestigde machten, eigendomsverhoudingen en vredesvraagstukken. Deze christen-radicalen binnen de KVP vonden wat betreft hun standpunten aansluiting bij gelijkdenkenden in de ARP. Een deel van hen verliet de partij echter eind jaren zestig bij de vorming van de PPR (Politieke Partij Radicalen).

En ten slotte was daar dan ook nog de christen-democratische stroming, die wel aansluiting zocht bij ARP en CHU, maar die zich niet wilde uitleveren aan een radicale opvatting van christelijke politiek.

Die laatste stroming heeft het uiteindelijk gewonnen: in 1980 ontstond het CDA. Dat dit het eindresultaat werd van een langdurige zoektocht naar de eigen identiteit van de KVP en van een moeizaam proces van heroriëntatie, is achteraf bezien niet verwonderlijk. Van de vier stromingen in de KVP was dit de omvangrijkste, maar ook de minst extreme: niet exclusief katholiek willen blijven, maar wel expliciet uit blijven gaan van het christendom; een partij willen zijn met een sociale inslag –de katholieke bewindsvrouw Klompé schreef de Bijstandswet op haar naam–, maar altijd beducht blijven voor ”big spenders” als Den Uyl. Het christen-democratisch denken weerspiegelde het best de hoofdstroom van de KVP: een gematigd conservatieve partij. En boven alles: een partij van het midden.