Boekrecensie

Titel: Freedom of religion: a precious human right. A survey of advantages and drawbacks
Auteur: Jonneke M. M. Naber (ed.)

Uitgeverij: Van Gorcum
Assen, 2000
ISBN 90 232 3583 5
Pagina's: 213
Prijs: ƒ 40,-

Titel: Godsdienstvrijheid en de religieuze identiteit van joden, christenen en moslims. Verwachting en realiteit
Auteur: J. Frishman, K. D. Jenner en G. A. Wiegers (red.)

Uitgeverij: Kok
Kampen, 2000
ISBN 90 435 0134 4
Pagina's: 230
Prijs: ƒ 39,90

Recensie door P. Chr. van Olst - 28 juni 2000

Godsdienstvrijheid
als vriend en vijand

Op het eerste gezicht lijkt de vrijheid van godsdienst een ideaal en aantrekkelijk mensenrecht dat billijkheid en vrede waarborgt. Wie echter nader kennismaakt met de ogenschijnlijk eenvoudige leefregel, komt erachter dat die onnoemelijk veel problemen in zich draagt. Tegen die problemen lopen niet alleen de beleidsmakers aan, maar ook 'religieuzen' over heel de wereld. „Vrijheid en gelijkheid van godsdienst en levensbeschouwing zijn de vijand van godsdienstige en levensbeschouwelijke identiteit.”

Het lijkt een wat boude stelling, maar de Leidse universitair docent analytische wijsbegeerte en ethiek H. M. Vos durft in zijn bijdrage aan de bundel ”Godsdienstvrijheid en de religieuze identiteit van joden, christenen en moslims” best te ontkennen dat er een verband bestaat tussen godsdienstvrijheid en religieuze bloei. Immers, de toenemende vrijheid in West- en later ook in Oost-Europa bracht secularisatie in plaats van bloei. Bovendien leert de geschiedenis, vooral die van het christendom, dat religies sterk en wervend kunnen zijn in tijden van verdrukking.

Alleen al om die reden kunnen 'religieuzen', van welke stroming ook, dubbele gevoelens hebben bij het internationaal erkende mensenrecht godsdienstvrijheid. Maar er zijn meer redenen voor 'religieuzen' om vraagtekens te plaatsen bij het grondrecht dat hun vrijheid garandeert, zo wordt duidelijk in de bundel over godsdienstvrijheid en religieuze identiteit. Dat grondrecht garandeert ook de vrijheid en gelijkwaardigheid van groepen met andere overtuigingen en vormt om die reden indirect een bedreiging van de eigen identiteit.

Praktische politiek
'Religieuzen' ervaren daarom ambivalentie als ze het hebben over de vrijheid van godsdienst, maar niet alleen zij. Ook politici en beleidsmakers, al zijn het nog zulke consequente predikers van het individualisme, hebben moeite met het vertalen van hun mooie dogma in praktische politiek. Dat toont een andere (Engelstalige) bundel aan die dezer dagen verscheen. In een van de openingshoofdstukken van ”Freedom of religion: a precious human right” (vrijheid van godsdienst: een kostbaar mensenrecht) somt de Amsterdamse hoogleraar constitutioneel recht B. P. Vermeulen zo'n enorme serie problematische vragen op, dat het de lezer duizelt.

Als de overheid tot taak heeft kerken de ruimte te gunnen, geldt dat dan ook de sektarisch aandoende Scientology Kerk? Wat moet de regering aan met drugsgebruik wanneer dat onderdeel is van een rituele handeling? Is het dragen van hoofddoekjes door moslimvrouwen een kernelement van het islamitisch geloof of niet? Valt vrouwenbesnijdenis onder de godsdienstvrijheid? Hoever mogen mensen van diverse religies gaan in het betwisten van elkaars 'waarheden'? Mogen orthodoxe gelovigen hun kinderen eenzijdig onderwijzen? En hoever kan de overheid gaan in het gedogen van ondemocratische opvattingen, ingegeven door een religie?

Wie al die vragen op zich laat inwerken, zal zich er niet over verbazen dat er in de Nederlandse politiek lange tijd een soort taboe op de vrijheid van godsdienst rustte en dat ook kerkelijke organisaties er niet al te veel woorden aan vuilmaakten. Het is eerder verbazingwekkend dat er de laatste tijd hernieuwde belangstelling blijkt te bestaan voor de godsdienstvrijheid.

Die belangstelling kwam duidelijk naar voren toen minister Van Aartsen van Buitenlandse Zaken de internationale bescherming van de godsdienstvrijheid tot speerpunt van zijn buitenlands beleid verhief. Van toegenomen belangstelling getuigden ook uitspraken van niet-christelijke politieke partijen, die zich net als de christelijke fracties actief willen gaan bemoeien met mensen die elders in de wereld om hun geloof worden verdrukt. Ten slotte vormen ook de twee pas verschenen bundels over godsdienstvrijheid een illustratie van de nieuwe interesse.

Extra dimensie
De bundel ”Freedom of religion” is een gezamenlijk product van de rooms-katholieke organisatie Justitia et Pax, de protestante Nederlandse Zendingsraad (NZR) en het Bureau Beleidsvorming Ontwikkelingssamenwerking (BBO), denktank en lobbyclub van een aantal kerkelijke organisaties. Een concept van de bundel was in januari onderwerp van gesprek tijdens een door het BBO georganiseerde bijeenkomst van experts op het gebied van godsdienstvrijheid in Soesterberg.

Momenteel levert de bundel, die twee weken geleden werd gepresenteerd, gespreksstof voor diverse BBO-bijeenkomsten met ambtenaren, politici, religieuze organisaties en mensenrechtenorganisaties. Na de zomer moeten die gesprekken resulteren in een nota met aanbevelingen aan minister Van Aartsen. Die kan daarmee, zo hoopt het BBO, zijn mensenrechtenbeleid op het punt van de godsdienstvrijheid een extra dimensie geven.

In een opmerkelijke bijdrage aan de bundel neemt de Groningse universitair docent internationale organisaties M. Kamminga alvast een voorschot op het advies aan Van Aartsen. Hij toont aan dat het voornemen van de minister om van de vrijheid van godsdienst een speerpunt van beleid te maken op zichzelf iets moois is, maar dat de bewindsman zo'n voornemen vervolgens wel concreet handen en voeten moet geven. En dat doet Van Aartsen naar de mening van de Groningse docent veel te weinig.

Geen willekeur
„Het benoemen van de godsdienstvrijheid tot beleidsprioriteit moet naar mijn mening een duidelijke keuze met zich meebrengen”, aldus Kamminga. „Een keuze om bepaalde groepen in deze wereld intensief te helpen, in plaats van weinig te doen voor iedereen.” Volgens Kamminga kan het Nederlands buitenlands beleid zich alleen op die manier onttrekken aan het gevaar van willekeur. Nederland moet kiezen en zich niet bij elke schending van de godsdienstvrijheid geroepen voelen om op te treden.

Kamminga wijst vier groepen aan die wat hem betreft op specifieke belangstelling vanuit Nederland moeten kunnen rekenen. „Gedurende de geschiedenis hebben de christelijke, de liberale, de humanistische en de joodse traditie de Nederlandse traditie geschapen. De dankbaarheid die we daarvoor voelen, of zouden moeten voelen, moet tot uitdrukking komen in ons buitenlands beleid ten behoeve van de godsdienstvrijheid.”

Wanneer christenen of Joden ergens worden verdrukt, heeft de Nederlandse regering een taak, meent Kamminga. Maar wanneer het gaat om bijvoorbeeld moslims, is hun verdrukking wel een veroordeling waard, maar geen actieve bemoeienis, meent Kamminga. Voor onvrije moslims zijn wat hem betreft eerst islamitische staten verantwoordelijk. Pas als zij niets doen en het kleine Nederland op eenvoudige manier behulpzaam zou kunnen zijn, ligt er een taak voor de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken. Maar dat zijn, zo wordt in Kamminga's bijdrage wel duidelijk, alleen de uiterste gevallen.

Individualisme
Opvallend is dat de Utrechtse hoogleraar oecumene A. Houtepen in een volgende bijdrage de groepsbenadering van Kamminga verlaat en juist het individualistische aspect van de godsdienstvrijheid benadrukt. Nu is het op zich niets nieuws dat de vrijheid van godsdienst ten diepste is gefundeerd op de overtuiging dat ieder individu zelf zijn geloofsovertuiging moet kunnen samenstellen. Wat echter wel opvalt, is dat Houtepen dat individualisme kritiekloos omarmt.

De titel boven Houtepens bijdrage is al veelzeggend: ”Van godsdienstvrijheid naar een echt vrije godsdienst”. Vervolgens toont de Utrechtse hoogleraar aan dat gezaghebbende stemmen binnen de rooms-katholieke traditie hebben gezegd dat godsdienstvrijheid mogelijk is op grond van het geloof dat de Heilige Geest ook aanwezig is in andere godsdiensten. Houtepen benadrukt dat in dat opzicht een verdere dialoog tussen Rome en de (protestantse) Wereldraad van Kerken nodig is, omdat de Wereldraad nog niet zover is gegaan.

Dat het ook anders kan, toont dr. H. M. Vos aan in de Nederlandstalige bundel over godsdienstvrijheid en religieuze identiteit. Hij gaat in op de „communitaristische bezwaren” tegen het liberale individualisme. Volgens het communitarisme is niet het individu, maar de gemeenschap, „met al haar bijzondere godsdienstige en levensbeschouwelijke kenmerken”, het belangrijkst. Vos toont aan dat het liberalisme in feite vijand is van de moraal, omdat ze een neutrale en uiteindelijk moraalloze overheid bepleit.

Zendingsgodsdienst
Het voordeel van de Nederlandstalige bundel is dat die vanuit de optiek van de godsdienst zelf is geschreven en niet vanuit de optiek van de overheid. Daardoor heeft de Nederlandstalige bundel ook een passend antwoord op de gedachte dat zending zich moeilijk zou verdragen met godsdienstvrijheid en de bijbehorende tolerantie. Die opvatting werd vorige week donderdag in deze krant verwoord door de liberaal-Joodse rabbijn Soetendorp, die pleit voor een moratorium (tijdelijke stop) op zendingsactiviteiten.

K. E. Biezeveld, universitair docent dogmatiek aan de theologische faculteit in Leiden, omschrijft het christendom in zijn bijdrage aan de bundel over godsdienstvrijheid en religieuze identiteit kort maar krachtig als „een zendingsgodsdienst.” Het bedrijven van zending behoort tot de identiteit, tot de onopgeefbare kern van het christelijk geloof, toont hij aan.

„In het christelijk geloof zit een inherente factor die het contact met andersgelovigen bepaalt”, aldus Biezeveld. „Dat is haar geloof in de universele bedoelingen van Christus' macht. We kunnen dan ook niet anders dan concluderen dat het wezen van het christelijk geloof op zijn minst spanningen oproept in het contact met anderen.”

Schendingen
In een aantal afzonderlijke bijdragen in deze bundel gaan diverse auteurs in op concrete schendingen van de godsdienstvrijheid in het verleden. Opvallend is daarbij dat de christenvervolgingen in het Romeinse Rijk worden genuanceerd. „In de tweeënhalve eeuw van 64 tot 311 zijn er inderdaad christenen door de Romeinse overheid omwille van hun geloof ter dood gebracht, maar gezien de miljoenenbevolking van het rijk en de lengte van deze periode waren het er bijzonder weinig, een paar duizend in totaal.”

Over de actuele stand van zaken met betrekking tot de vrijheid van godsdienst heeft de Engelstalige bundel meer te bieden. Daarin wordt ingegaan op schendingen van de godsdienstvrijheid in Iran, Haïti, Zambia, India, Sri Lanka, Sudan en Zuid-Amerika. Maar, opvallend genoeg, ook op 'schendinkjes' in landen die behoren tot de Europese Unie. En dan gaat het niet alleen om Griekenland, waar de dominantie van de Grieks-Orthodoxe Kerk kleinere gemeenschappen de adem ontneemt.

Karen S. Lord, die de godsdienstvrijheid in Europa ambtshalve dagelijks in de gaten houdt, signaleert drie vormen van schendingen. Frankrijk en België houden een zwarte lijst bij waarop religieuze minderheidsgroepen staan die kennelijk in ongenade zijn gevallen. Frankrijk, België en Oostenrijk hebben informatiecentra waar gegevens worden verzameld om bepaalde religieuze groepen in de gaten te kunnen houden. En in Oostenrijk, Turkije, Griekenland, Macedonië, Rusland en Oezbekistan bestaat wetten die de vrijheid van niet-erkende groepen soms ernstig belemmeren.

Complexiteit
Juist omdat de vrijheid van godsdienst zo'n 'moeilijk' mensenrecht is, zijn de twee pas verschenen bundels zo lezenswaardig. De Engelstalige bundel is een absolute must voor ambtenaren van Buitenlandse Zaken, inclusief het personeel van de ambassades, die gestalte willen geven aan de oproep van hun minister de godsdienstvrijheid tot prioriteit te verheffen.

Ook politici die meer willen weten van de complexiteit van de godsdienstvrijheid, moeten de bundel eens ter hand nemen. Voor hen is echter ook de Nederlandstalige bundel de moeite waard, die –zoals gezegd– meer dan de Engelstalige vanuit de religie zelf is geschreven. Wie zich over de vrijheid van godsdienst wil uitlaten, moet de zaak toch op zijn minst ook eens vanuit het perspectief van de religie zelf hebben bekeken.