Boekrecensie

Titel: De kunst van het leven. De cultuuruitdaging van de 21e eeuw
Redactie: Jan Peter Balkenende, Roel Kuiper en Leen La Rivière

Uitgeverij: Boekencentrum Zoetermeer i.s.m. Continental Art Centre
Rotterdam, 1999
Pagina's: 227
ISBN 90 239 0667 5
Prijs: ƒ 39,90

Recensie door mr. C. G. van der Staaij - 10 mei 2000

Zoeken naar antwoorden op uitdagingen van veranderende cultuur

De lege toekomst als
het grote probleem

De CNV Kunstenbond/Continental Sound bestond in 1999 dertig jaar. Dit jubileum is aangegrepen om een aantal wetenschappers, politici en personen uit maatschappelijke organisaties te vragen naar hun visie op de uitdagingen van een veranderende cultuur. Het resultaat is een bundeling van 21 essays, onder de titel ”De kunst van het leven”.

Het begrip cultuur wordt hier in de ruimst mogelijke zin opgevat. Niet alleen de houding tegenover de esthetische cultuur, de kunst, komt aan de orde. Ook economie, politiek, techniek en het kerkelijk leven komen aan bod. De voorzitter van de jubilerende bond, Leen La Rivière, redigeerde de bundel samen met R. Kuiper, directeur van het wetenschappelijk studiecentrum van de RPF en het CDA-Tweede-Kamerlid J. P. Balkenende.

Van de bijdragen wordt vermeld dat ze alle vanuit een authentieke christelijke visie zijn geschreven. De kerkelijke en theologische achtergrond van de scribenten is overigens nogal gevarieerd. Een belijnde christelijke visie is bovendien niet in alle bijdragen even zichtbaar. Bijvoorbeeld de bijdrage ”Nieuwe kunst voor een nieuwe eeuw?” en die over het mensbeeld in de 21e eeuw missen een herkenbare bijbelse kleuring en normering.

Nieuwsgierig
De bundel heeft als ondertitel meegekregen ”De cultuuruitdaging van de 21e eeuw”. De pretentie die hieruit spreekt, maakt nieuwsgierig. Valt dé cultuuruitdaging te destilleren uit een nogal bonte verzameling van 21 bijdragen? Dat blijkt te hoog gegrepen. De redactie komt in het nawoord niet veel verder dan de vaststelling dat in alle bijdragen het besef doorklinkt „dat er een toekomst is, dat wij daar allen deel van uitmaken, en dat de inzet nu moet zijn om die toekomst mede verantwoord vorm te geven.” Die conclusie kan moeilijk verrassend heten.

Gelukkig hoeft de waarde van het boek niet hieraan afgemeten te worden. De bundel bevat waardevolle analyses. Hoewel de essays over uiteenlopende onderwerpen handelen, valt op dat nogal eens dezelfde trends worden gesignaleerd. In verschillende bewoordingen komen we drie belangrijke ontwikkelingen tegen. In de eerste plaats de internationalisering, globalisering of mondialisering en de daarmee verbonden afnemende macht van nationale staten. Verder de informatisering, de digitale revolutie, die ook de overheid in de sfeer van de rechtshandhaving voor vragen stelt. Een derde ontwikkeling is die van de voortgaande individualisering. Daar zit ook een levensbeschouwelijke kant aan: in een pluralistische maatschappij zijn ook de geloofsinhoud en de moraal tot een individuele keuzekwestie geworden.

Tegenspraak
Welke houding is tegenover al deze ontwikkelingen aangewezen? Pakkende bewoordingen zijn te vinden in de bijdrage van de voormalig hoogleraar pedagogiek W. ter Horst. „Wie zich in geen enkel opzicht kan aanpassen, versteent tot een fossiel. Wie zich willoos of uit gemakzucht aanpast, vervaagt tot een schim”, zo luidt zijn boodschap. De bundel bevat veel andere behartigenswaardige opmerkingen. Zo beklemtoont prof. E. Schuurman dat de feitelijke ontwikkelingen voortdurend vragen om het beproeven van de werkzame geesten. Een religieuze dieptepeiling is onmisbaar.

J. van der Stoep, wetenschappelijk medewerker bij het Instituut voor Cultuurethiek, legt er de vinger bij dat nogal eens al te gretig wordt gesteld dat de nationale overheid nauwelijks kan optreden tegen misstanden op internet. Inderdaad, in een zogenaamd „realistische benadering” spreekt de 'ideologie' vaak een geducht woordje mee. Dat vraagt alertheid.

De wegen die op andere plaatsen in de bundel worden gewezen, prikkelen hier en daar juist daarom tot tegenspraak. Twee voorbeelden. Al te gemakkelijk stelt C. J. Klop, werkzaam bij het wetenschappelijk instituut van het CDA, dat mondialisering noodzakelijkerwijs moet leiden tot een wereldregering. EO-medewerker W. de Knijff concludeert in zijn bijdrage over het mediabeleid mijns inziens veel te algemeen en onbepaald dat het geen zin heeft technische ontwikkelingen af te remmen of buiten de deur te houden.

Valkuilen
De opzet van de bundel is om de uitdagingen van de toekomst centraal te stellen. Dat klinkt sympathiek, positief. Het stimuleert tot bezinning op eigen verantwoordelijkheid en roeping. De toekomst bestaat echter niet alleen uit uitdagingen. Tot de werkelijkheid die de Bijbel ons tekent, horen ook verleidingen en verzoekingen. Een evenwichtig toekomstbeeld houdt ook hiermee rekening. Zo ook met het besef dat de toekomst uiteindelijk niet afhangt van menselijk presteren. Anders gezegd: Eenzijdig hameren op uitdagingen kan doen belanden in de valkuilen van krampachtig activisme of oppervlakkig optimisme. Daarom valt het positief te waarderen dat hier en daar in de bundel ook onverbloemd dreigingen en problemen bloot worden gelegd. Evenzeer onderstreep ik graag de opmerking dat geestelijke vernieuwing het werk van de Heilige Geest is (blz. 214).

Belangwekkend is de nadruk die Ter Horst legt op het schaarse goed van een werkelijk hoopgevend toekomstperspectief voor jongeren en (jong)volwassenen. „Als zij geen toekomstperspectief hebben, vallen ze ten prooi aan een hedonistisch hier en nu, dat omslaat in destructie of depressie als ze even hun zin niet krijgen.” Ter Horst ziet „de lege toekomst” als het grote pedagogische probleem van vandaag en morgen. Hij keert een bekende uitdrukking om: Wie de toekomst heeft, heeft de jeugd!

De uitvoering van het boek geeft aanleiding tot een kritische noot. De grote letterdichtheid per bladzijde is nog als een kwestie van smaak af te doen. Anders staat het met de vele afbreekfouten en andere slordigheden in de opmaak van het boek, zoals lacunes in het notenapparaat en de tussenkopjes. Tot die slordigheden reken ik ook dat de weergave van Psalm 72 aan het begin van de bijdrage van Klop als ”Statenvertaling” wordt aangeduid. Het gaat hier niet om de Statenvertaling, maar om de vele jaren eerder verschenen Psalmberijming van Datheen.

Tot slot nog de vraag: Voor wie is dit boek eigenlijk bestemd? Dat wordt niet helemaal duidelijk. Misschien is het daardoor dat het abstractieniveau nogal verschilt. Niet alle bijdragen zijn even toegankelijk geschreven. Het is, kortom, geen boek uit één stuk geworden, dat geschikt is voor een breed publiek om in één adem uit te lezen. Maar het loont zeker de moeite om het boek door te nemen. De lezer die deze uitdaging aangaat, kan misschien enige bemoediging ontlenen aan de oude wijsheid dat de kunst van het lezen bestaat uit het oordeelkundig overslaan.