Boekrecensie

Titel: Zal er na 2000 een christelijke organisatie zijn? De NCRV als testcase
Auteur: Auke van Nijen

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 1999
ISBN 90 239 0668 3
Pagina's: 180
Prijs: ƒ 29,90

Recensie door G. Roos - 5 januari 2000

Van Nijen: Werken aan zingeving om te overleven

Christelijke organisaties na 2000

De historie van de NCRV is voor reformatorische Nederlanders –behalve als baken in zee– niet zo belangrijk als de vraag of er na 2000 nog toekomst is voor christelijke organisaties. De meeste bevindelijke gereformeerden zijn namelijk geen lid van de genoemde radiovereniging. Wel maken zij deel uit van een ontzuilde samenleving waarin desondanks nog heel wat organisaties op poten staan. Drs. A. J. van Nijen integreert in zijn vorig jaar bij Boekencentrum verschenen publicatie de beide aspecten.

Van Nijen analyseert de identiteitsgeschiedenis van de NCRV en betrekt deze in de vraag –tevens de titel van zijn boek–: „Zal er na 2000 een christelijke organisatie zijn?” En de auteur komt tot de conclusie dat zo'n organisatie kans van slagen heeft indien deze aan een aantal voorwaarden voldoet.

Inhoud
De parttime NCRV-pastor omschrijft en licht toe hoe de institutionele ontzuiling zich de laatste decennia krachtig heeft doorgezet. Het gaat daarbij niet om een exclusief Nederlands, maar om een internationaal verschijnsel. Die ontzuiling is ook niet uitsluitend een 'christelijke' aangelegenheid. Het maatschappelijk middenveld als geheel is aan sterke verandering onderhevig. Er zit in deze conclusies iets van het onontkoombare.

Tegelijk is er sprake van een sterk groeiende interesse voor zingevingsvraagstukken en voor religie en spiritualiteit. Bovendien ontstond een breed scala aan nieuwe, confessioneel niet gebonden, sociale bewegingen rond vrede, milieu, vrouwen, mensenrechten en de derde wereld. Van Nijen stelt de vraag aan de orde of christelijke organisaties hiervan iets kunnen leren.

De auteur signaleert hoe het postmodernisme –hij spreekt over „de laatste(?) fase van de moderniteit”– gepaard gaat met differentiatie, individualisering, secularisatie en dergelijke. Maar moderniteit hoeft volgens hem niet automatisch te voeren tot secularisatie. Zij kan ook nieuwe mogelijkheden bieden voor de godsdienst. Nieuwe vormen van religiositeit die zich uiten als cultuurkritiek. Zoals New Age en ook de evangelicale stroming.

Het lijkt erop dat Van Nijen diversiteit in godsdienstige ervaring positief waardeert. Hij spreekt over „een pluraliteit van christelijk geloven” en beschouwt als kenmerkend voor dat geloof „dat verschillende accentueringen elkaar kunnen aanvullen en corrigeren.” De gereformeerden die aan de wieg van de NCRV stonden, dachten daar, zo blijkt ook uit dit boek, anders over. Evenals degenen die nog altijd in de lijn van Reformatie en Nadere Reformatie begeren te staan.

Ontdekkende dingen
De schrijver confronteert desondanks christelijke organisaties en dus ook de reformatorische zuil met ontdekkende dingen ten aanzien van het feit dat de hedendaagse cultuur invloed uitoefent. Hij valt de gedachte bij „dat de aanvankelijke strijd tegen maatschappelijke onderdrukking en achterstand gevolgd werd door een strijd tegen een binnenkerkelijke onvrijheid, waarin de geloofsinspiratie ontaard was in psychische intimidatie.”

Ook betuigt Van Nijen adhesie aan de stelling dat „christelijke organisaties in toenemende mate bezet worden door mensen die niet meer van zins of in staat zijn mee te werken aan identiteitsversterkende initiatieven.” En aan het feit dat „velen die in christelijke organisaties werkzaam zijn, godsdienst niet kunnen verbinden met het maatschappelijk leven.”

Houdt de auteur met deze door hem bijgevallen opinie van anderen de reformatorische subcultuur niet een spiegel voor? Hij richt zich niet specifiek op die doelgroep. Maar zij kan er haar voordeel mee doen. Het zou erg nuttig zijn als dit volksdeel zich ernstig gaat bezinnen op de in de woorden van Van Nijen opgesloten gevaren.

Bruikbaar?
Behalve ten aanzien van de waardering voor pluraliteit –waar ligt de grens met pluralisme?– blijkt het boek ook op andere punten minder bruikbaar als advies voor reformatorische organisaties. Zo typeert de auteur de bedoeling van christelijke organisaties anders. Volgens hem „hebben zij zich tot taak gesteld om binnen de grenzen van hun doelstelling het evangelie te vertolken en toe te passen in de bijdrage die zij aan de cultuur willen leveren. Dit maakt niets meer of minder dan hun bestaansreden uit.”

In zo'n formulering weerklinkt iets van het kuyperiaanse elan: „Geen duimbreedte is er op heel 't erf van ons menschelijk leven, waarvan de Christus, die aller souverein is, niet roept: „Mijn.”” Voor Kuyper had de eigen organisatie altijd het pro-rege-motief, de eer van God. Zij was wervend bedoeld. Hij had er de publieke zaak mee op het oog. Zij was niet zozeer bedoeld als beschermend.

Onder bevindelijke gereformeerden ligt dat anders. Bij hen prevaleert de bijbelse gedachte van vreemdelingschap die hen ertoe bracht eigen organisaties op te bouwen. Meer echter om de eigen groep veiligheid te bieden –het gaat hier niet over de legitimiteit daarvan, maar over de feitelijke situatie– dan om het missionair bezig te zijn. De adviezen van de auteur zijn dan ook voor deze groep minder bruikbaar.

Zin
Wie pluraliteit hoog houdt, een andere doelstelling formuleert voor de christelijke organisatie en een verschillend geloofsbegrip koestert, komt tot conclusies die niet algemeen toepasbaar zijn. „Er zullen christelijke organisaties zijn, als zij zin hebben”, aldus Van Nijen, „en er aan deze zingeving structureel wordt gewerkt.” Hoe komt de auteur tot de bepaling van wat zin mag heten? In een van de hoofdstukken van zijn boek „wordt verkend wat cultuur en christendom elkaar over en weer te bieden hebben aan karakteristieke kenmerken en mogelijkheden.” Een dergelijk dialogische opzet is vreemd aan het reformatorisch gedachtegoed.

Daarmee is niet gezegd dat het wel goed komt met wie het absolute isolement zoekt. Hoezeer ook het bestaan van sommige christelijke en reformatorische organisaties tot vreugde strekt. Maar als vreemdelingschap niet meer is dan een etiket en als van persoonlijk geloof geen sprake is, schiet al ons bouwen te kort.