Boekrecensie

Titel: Ik wou dat ik een mandje had. Mijmeringen van een moeder
Auteur: Willemke Wieringa

Uitgeverij: Navigator
Driebergen, 1999
ISBN 90 70656 49 3
Pagina's: 62
Prijs: ƒ 19,50

Recensie door drs. Sarina Brons-van de 21 juli 1999

Belevenissen van gezin gebundeld

Columns van Willemke
Wekken

”Ik wou dat ik een mandje had”, is de titel van een verzameling columns van Willemke uit het blad Reveil. Willemke Wieringa schrijft over allerlei gebeurtenissen in haar gezin tijdens een periode van vier jaar. De eerste stukjes dateren uit de tijd dat de jongste dochter van Jacob en Willemke geboren wordt. De vier oudste kinderen zijn dan 15, 14, 11 en 4 jaar oud. Niet lang na deze geboorte sterft Willemkes vader.

De auteur van ”Ik wou dat ik een mandje had” neemt de lezer mee in haar gedachtewereld. Vaak weet ze ontroerende momenten te vangen in een paar zinnen. Zoals het stukje dat getiteld is ”Wachten”. „„We zijn alletwee aan het wachten, hè”, zegt mijn vader. Ik knik en buig mijn hoofd. Hij hoeft mijn tranen niet te zien. Ik mag immers van geluk spreken. Er komt een baby. En om mijn vader, die ernstig ziek is, hoef ik me geen zorgen te maken. „Ik ben er klaar voor”, zegt hij.”

Mandje
De titel van de bundel verwijst naar de herinnering aan een gesprek met haar vader toen ze vijftien was. Ze vraagt: „Hoe voelt het nu eigenlijk om vader te zijn?” Daar denkt hij eerst eens even over na. „Ik wou”, zegt hij dan peinzend, „dat ik een mandje had waar ik al mijn kinderen in kon stoppen. Dan nam ik jullie elke dag overal mee naar toe. Dan droeg ik jullie altijd bij me.”

In de korte stukjes weet ze treffend de gevoelens van een moeder weer te geven. Als haar zoontje de eerste keer alleen met de trein gaat. Of als haar jongste stralend beneden komt met een kopje vol rasta-vlechtjes, gemaakt door haar zussen.

De kleine meid is oerlelijk, maar door haar stralende blikken en het zelf- bewustzijn dat ze er werkelijk ontzettend mooi uitziet, is ze mooi. Hartveroverend mooi.

Geloof
Gaandeweg leren we het gezin beter kennen. Willemke behoort tot een gereformeerde-bondsgemeente, maar gaat met enige regelmaat ook bij evangelische gemeenten buurten. Ze houdt van de aloude psalmen; haar kinderen van opwekkingsliederen. Over hun geruzie: „Maar God trekt zich gelukkig niks aan van onze potsierlijke gedachtenkronkels. Hij werkt in oude en nieuwe kerken. Hij laat ons lustig krakelen en vrolijk zingen, geen mens houdt Hem tegen.”

Willemke heeft soms moeite met andere uitingen van geloof, maar betrapt zich dan vaak op de arrogantie van het eigen gelijk. „De Bijbel is daar kort over. Hoogmoed, dat is het en niks anders.” Als ze bij anderen echtheid onderkent, ergert ze zich niet meer. Ze kan zelfs verheugd zijn als ze bij anderen geloof ontdekt.

Dit soort gedeelten las ik met ambivalente gevoelens. Waarschijnlijk omdat ik voor dit boek te behoudend ben. Natuurlijk is het fantastisch als je de oprechte bedoelingen van anderen in het oog houdt. Maar de vorm kan zodanig afwijken dat je jezelf er niet meer in herkent.

Alternatieven
Reformatorische christenen zullen soms andere alternatieven voorstellen dan Willemke. Bijvoorbeeld bij de eerste keer dat haar dochters uit willen gaan en laat thuis willen komen. Ze staat het toe, nadat ze beloofd hebben dan minstens ook christelijke varianten uit te proberen: bijbelkringen, Youth for Christ-kampen en de EO-jongerendag.