Boekrecensie

Titel: Het perspectief van de orthopedagoog. Liber amicorum voor prof. dr. P. A. de Ruyter bij zijn afscheid als hoogleraar Orthopedagogiek aan de Vrije Universiteit
Redactie: Herman Baartman, Aryan van der Ley en Joop Stolk

Uitgeverij: Bohn Stafleu en Van Loghum
Houten, 1999
ISBN 90 313 2955 x
Pagina's: 273
Prijs: ƒ 79,-

Recensie door drs. A. de Muynck - 21 juli 1999

Via de opvoeder
naar het kind

Vastgelopen opvoedingssituaties vragen om bevlogenheid en bewogenheid. Niet het toepassen van wetenschappelijke vondsten, maar omgaan met het gebrokene, het onbeheersbare is de kunst en kunde van de orthopedagoog. Die gedachte beheerst de afscheidsbundel voor prof. P. A. de Ruyter, waarin de ontwikkeling van de orthopedagogiek zichtbaar wordt.

Met een zware docententas kwam hij binnen. Licht voorovergebogen en met haastige kleine pasjes. Hij zette de tas neer en ging vervolgens languit op de tafel liggen die voor in de zaal stond. Liggend begon hij het college te geven. Verbaasd en ook enigszins geschokt keken we toe.

Mijn herinneringen aan prof. Piet de Ruyter, die 17 april afscheid nam van de Vrije Universiteit in Amsterdam, beginnen met deze scène uit het introductiecollege speciale pedagogiek. Met zijn ongebruikelijke binnenkomst had de hoogleraar speciale pedagogiek natuurlijk een bedoeling. Hij wilde duidelijk maken dat mensen die zich anders gedragen als vanzelf gevoelens van verbazing, afwijzing en irritatie teweegbrengen. De boodschap die hij daarmee gaf, typeerde de levensmissie van deze scheidende hoogleraar. Hij wilde ons –en waarschijnlijk ook breder: de samenleving– duidelijk maken dat gehandicapte mensen weliswaar afkeer oproepen maar dat ze desondanks totaal en volwaardig mens zijn. Mensen met belemmeringen zijn in de eerste plaats gewone mensen, en pas in de tweede plaats mensen die speciale zorg nodig hebben. Dat deze gedachtegang ingang gevonden heeft, is een van de redenen dat de orthopedagogiek zich als zelfstandig vakgebied heeft ontwikkeld.

Vakgebied
Ter gelegenheid van het afscheid van De Ruyter hebben enkele mededocenten van de VU (dr. H. E. M. Baartman, dr. D. A. V. van der Leij en dr. J. Stolk) een vriendenboek samengesteld. De indeling van het liber amicorum ziet eruit als een waaier met vijf delen, en een afsluitend hoofdstuk over het hoogleraarschap van De Ruyter. Ieder deel belicht een bepaald aspect van de orthopedagoog: respectievelijk de orthopedagoog als theoreticus, als onderzoeker, als diagnosticus, als hulpverlener en als persoon. Het aardige van de opzet is dat ieder aspect verwijst naar het werk van orthopedagogen in het algemeen, en dat het de auteurs tegelijk de gelegenheid geeft om het werk van De Ruyter in een breder kader te zetten. Ik vind dat de bundel daardoor een buitengewoon geslaagd geheel is geworden.

Het hoofdthema van het boek heeft alles te maken met het eigene, de identiteit van het vakgebied. Sinds de oorsprong van de orthopedagogische wetenschap (nauwelijks meer dan een eeuw geleden) is er al discussie geweest over de afgrenzing met andere vakgebieden. Voor die tijd waren het voornamelijk artsen en diaconaal bewogen predikanten die zich bemoeiden met de zorg voor mensen met een handicap. Vanuit de praktijk van pedagogen, die zich steeds meer specialiseerden in de bijzondere opvoeding, ontwikkelde zich langzamerhand een wetenschappelijke discipline. Met de toenemende reflectie gingen allerlei vragen een rol spelen. Waarin onderscheidt zich orthopedagogiek van bijvoorbeeld de ontwikkelingspsychologie of van de kinderpsychiatrie? Wat is het onderscheid tussen een gewone en een bijzondere opvoeding? Waar moet een orthopedagoog zich mee bezighouden: is dat vooral het kind of zijn dat met name de opvoeders?

Opvoeders
Pas in de periode van het hoogleraarschap van De Ruyter is over de antwoorden op dergelijke vragen enige consensus ontstaan. Overigens niet alleen dankzij zijn inbreng, maar bijvoorbeeld ook door de hoogleraren Van Gelder en Ter Horst. Ik probeer twee gedachten weer te geven die vrij algemeen aanvaard zijn geworden, maar helaas –en dat komt in het boek ook duidelijk naar voren– bedreigd worden door ontwikkelingen in de samenleving en in de wetenschap.

In de eerste plaats wordt orthopedagogiek beschouwd als een opvoedkundige wetenschap. Dat wil zeggen dat orthopedagogen er niet in de eerste plaats zijn voor het kind. Dat natuurlijk ook. Maar de verdienste van het vak is dat het de meest wezenlijke ingang om het kind te helpen benut, namelijk die van de opvoeders. Zij zijn een belangrijk onderdeel van het object van wetenschappelijk onderzoek, zo niet het belangrijkste. Zij zijn het ook waar de behandeling bij opvoedingsproblemen zich op toespitst. Met name de laatste jaren zijn er methodieken ontwikkeld die aan dit beginsel recht doen, bijvoorbeeld Video Hometraining in het gezin en Video-interactiebegeleiding in de schoolsituatie. Het blijken laagdrempelige en succesvolle manieren te zijn om een positieve wending te geven aan problematische opvoedingssituaties.

Gemeenzaam en authentiek
Een tweede belangrijke aspect is dat orthopedagogiek een hulpverleningswetenschap is. Het vakgebied houdt zich bezig met moeilijke opvoedingssituaties van allerlei aard. Bijvoorbeeld de begeleiding van kinderen met een zintuiglijke handicap zoals doofheid, of de omgang met verstandelijk gehandicapten met zeer problematisch gedrag, of het onderwijs aan kinderen met lees- en spellingproblemen. Dit betekent dat zij zich niet gemakkelijk laat dicteren door de normen van de natuurwetenschappen. Het onderwerp van het vakgebied vraagt om een eigen benadering. Er wordt met mensen in moeilijkheden omgegaan. Dit is niet een technisch gebeuren, maar heeft alles te maken met een grondhouding naar mensen toe.

De Ruyter heeft het belang van de verschillende aspecten prachtig aangeduid door een indeling die in het boek veelvuldig wordt aangehaald. Orthopedagogisch handelen is kundig, gemeenzaam en authentiek. Kundig verwijst naar correct 'technisch' bezig zijn. Gemeenzaam heeft te maken met de relatie tot de cliënt: weet een orthopedagoog bijvoorbeeld vertrouwen te wekken? Authentiek handelen houdt verband met wie de orthopedagoog als persoon is: welk beeld heeft hij van zichzelf en hoe hanteert hij zichzelf?

De betekenis van De Ruyter is onder andere dat hij bijzondere aandacht heeft gehad voor de laatste twee aspecten (het gemeenzame en het authentieke), zonder dit overigens ten koste te laten gaan van technische aspecten of van het bedrijven van hoogwaardige wetenschap. Wetenschap wordt echter vaak opgevat als middel om de werkelijkheid beheersbaar te maken. Wanneer we de wereld goed genoeg organiseren en precies weten wat de oorzaak is van problemen, zullen we uiteindelijk in staat zijn om een meer paradijselijke toestand te scheppen. Deze drijfveer kan gemakkelijk stukbreken op de werkelijkheid in moeilijke opvoedingsituaties. De kunst en kunde van de orthopedagoog is niet het toepassen van wetenschappelijke vondsten, maar om te gaan met het gebrokene, met het onbeheersbare.

Vastgelopen situaties
Dit gezegd hebbend is ook duidelijk dat het hoofdthema van het boek –waar houdt een orthopedagoog zich mee bezig en waar is hij op gericht?– bepaald niet alleen een wetenschappelijke aangelegenheid is. Het heeft direct te maken met de opstelling van orthopedagogen ten opzichte van hun hulpvragers. Ik denk aan een leerkracht die het helemaal niet meer ziet zitten om met het lastige gedrag van een drukke jongen in zijn klas om te gaan. De leerling haalt het bloed onder zijn nagels vandaan. De orthopedagoog die bij hem binnenstapt, redt het niet met het aanbieden van een paar trucjes. Met handelingsuggesties alleen kan hij rekenen op een flinke portie weerstand bij de leerkracht.

De orthopedagoog die de identiteit van zijn vak verstaat, zal grondig kijken naar de hele situatie, zal eerst naast de leerkracht gaan staan, zijn ongeduld en irritatie begrijpen en hem vervolgens helpen anders naar die lastige situatie te kijken. Tegelijkertijd probeert hij samen met de leerkracht zicht te krijgen op de hulpvraag van het kind die achter het gedrag ligt. Wat is er goed voor het kind gezien de pedagogische behoeften die hij met zijn gedrag uitstraalt? En ten slotte zal hij alle kennis en kunde uit de kast halen om de leerkracht te helpen een antwoord te geven op de opvoedvraag van deze leerling.

De bevlogenheid en bewogenheid die nodig is in het hanteren van vastgelopen situaties –en die De Ruyter kenmerkt– spreekt ook uit het boek. Met name de hoofdstukken over de orthopedagoog als persoon zijn in dat verband onmisbaar. In dit gedeelte wordt ook het bewijs geleverd dat de orthopedagogiek zich bezighoudt met een werkelijkheid van nood, stagnaties en crises. Ik vond dit het meest treffend tot uiting gebracht in de enige casusbespreking die in het boek voorkomt (bijdrage van dr. J. Stolk), die betrekking heeft op een orthopedagoog die stukloopt op de weerbarstige praktijk en daarmee met zichzelf in botsing komt.

De afscheidsbundel voor De Ruyter is meer dan een vriendenboek. Het is een samenvatting van de ontwikkeling van een vak. En wat nog mooier is, de inhoud maakt de titel waar. Het boek staat niet alleen in het perspectief van de orthopedagoog De Ruyter, maar opent ook nieuwe perspectieven voor de orthopedagoog in het algemeen.