Titel: Faalangst en ouders
Auteur: Ard Nieuwenbroek
Uitgeverij: Kok
Kampen 1998
ISBN 90 242 9435 5
Pagina's: 120
Prijs: ƒ 22,50

Recensie door Tineke van de Wetering-Peekstok - 23 september 1998

Pedagoog bepleit goede samenwerking tussen ouders en school

De drie gezichten van faalangst

Pijn in de buik, trillende handen, uitbrekend zweet, en als het erop aankomt niets meer weten van wat je een dag eerder zo goed geleerd hebt. Veel schoolgaande jongeren zullen weten waar het over gaat: faalangst. Ard Nieuwenbroek, trainer bij het Katholiek Pedagogisch Centrum, schreef er een boek over.

De nieuwe uitgave “Faalangst en ouders” is een herziening van het “Help, faalangst”, dat zeven jaar geleden verscheen. In de nieuwe uitgave wordt helder en overzichtelijk aan de orde gesteld wat faalangst voor jongeren betekent en hoe ouders, in samenwerking met de school, hen hierin kunnen bijstaan.

Faalangst mag niet verward worden met andere soorten angst en moeiten. Nieuwenbroek onderscheidt de gerichte spanning of plankenkoorts, angst als levenstrek en terechte angst. De laatste vorm van angst moet vooral blijven bestaan. Kinderen die geen angst kennen, worden meestal niet oud, schrijft de auteur.

Plankenkoorts
Faalangst treedt alleen op in situaties waarin prestaties gevraagd worden, die beoordeeld worden door wie dan ook. Iemand kan ook zichzelf een prestatie opleggen, gevolgd door een eigen beoordeling, en daar erg bang voor zijn. Meestal gaat het echter om van buitenaf opgelegde situaties. Met name op school worden jongeren voortdurend met situaties geconfronteerd waarin een te beoordelen taak moet worden uitgevoerd.

Wanneer de spanning die hierbij ontstaat gericht wordt op de taak zelf, is er sprake van gerichte spanning of plankenkoorts. Het resultaat zal door de verhoogde spanning zelfs beter zijn. Dit wordt ook wel positieve faalangst genoemd vanwege het positieve resultaat. De auteur wil deze term echter niet overnemen. Faalangst is per definitie negatief, vindt hij.

Bij angst als levenstrek is sprake van angst op veel terreinen, maar niet specifiek in die situaties waarin een prestatie gevraagd wordt. Een jongere die hiermee kampt, zal waarschijnlijk ook faalangstig gedrag vertonen. Toch zal hij of zij een heel andere aanpak of behandeling nodig hebben. Vandaar dat dit onderscheid zo belangrijk is.

Gymnastiek
Faalangst kent drie verschijningsvormen: cognitieve, sociale en motorische. Deze drie kunnen elkaar overlappen. Cognitieve faalangst heeft te maken met het leren op school. Bij sociale faalangst gaat het veel meer om de angst afgewezen te worden door groepen die belangrijk voor de jongere zijn, zoals vrienden, klasgenoten en familie. Zoals bij cognitieve faalangst de leerprestaties onder de maat blijven, zo blokkeert de sociale faalangst de sociale vaardigheden, met als gevolg dat de angst om afgewezen te worden helaas vaak werkelijkheid wordt door het onhandige of teruggetrokken gedrag in de groep.

Wie zo bang is fouten te maken bij het uitvoeren van lichamelijke handelingen dat de desbetreffende vaardigheden geblokkeerd raken, heeft motorische faalangst. Op school komt dat vooral tot uiting bij gymnastiek, tekenen en handvaardigheid. Buiten de school is het onderpresteren tijdens het rijexamen een goed voorbeeld („Ik vergat gewoon de koppeling in te drukken…”).

Risicofactoren
Waar liggen de oorzaken of waar ligt de schuld als het gaat om het ontstaan van faalangst? Gezins- en schoolfactoren zijn belangrijk bij het ontstaan ervan. Doorslaggevend is echter wat het kind zelf vanuit zijn aanleg met deze factoren doet.

Risicofactoren in het gezin liggen op het gebied van klimaat (veiligheid en geborgenheid) en communicatie: hoe praten gezinsleden met elkaar, welke boodschappen krijgen de kinderen van hun ouders. Veiligheid in de vroege kinderjaren is een basisvoorwaarde voor een goede ontwikkeling van de identiteit van het kind. Is er in het gezin voldoende geborgenheid en is er tegelijkertijd voldoende openheid naar buiten toe, dan kan het kind een positieve visie ontwikkelen op zichzelf en de wereld om hem heen. Zo niet, dan kan een negatief zelfbeeld ontstaan, wat in een latere fase op school tot uiting kan komen in faalangstig gedrag.

Een heldere en eenduidige communicatie binnen het gezin blijkt ook van groot belang te zijn. Een kind krijgt vele uitgesproken en onuitgesproken opdrachten van zijn ouders. Belangrijk is dat een kind duidelijk weet wanneer die opdracht goed uitgevoerd is. Wat moet het kind met opdrachten als „Doe je best”, „Schiet eens op” en „Flink zijn, hoor”? Het kind kan zich afvragen: wanneer heb ik goed genoeg mijn best gedaan, wanneer kan ik zeggen dat ik opgeschoten ben, wanneer vinden ze dat ik flink ben? Hoe meer er getwijfeld wordt over die antwoorden, hoe meer onzekerheid en faalangst er kan optreden, omdat het kind niet weet wanneer het aan de opdracht heeft voldaan en daarom steeds bang blijft dat het faalt.

Aanpak
De auteur geeft ook richtlijnen voor de aanpak van faalangst. Ouders kunnen preventief werken door te zorgen voor een veilig en steunend gezinsklimaat en door duidelijk en open te communiceren met hun kinderen. Ook kunnen ze hen helpen om op een goede manier te studeren. Belangrijk is daarbij dat ze aansluiten op de methode en gewoonten van school. Dat vereist een goed contact en goede samenwerking tussen ouders en school. De auteur pleit daar met nadruk voor.

Ouders kunnen hun faalangstige kinderen ook helpen anders te denken. De reactie van het kind in een taaksituatie wordt namelijk voor een groot deel bepaald door de manier waarop het er tegenaan kijkt. De gedachten bepalen zijn gevoelens en die gevoelens het gedrag. Om het gedrag te veranderen, moet dus bij het denken begonnen worden! Ten slotte kunnen ouders helpen bij het omgaan met lichamelijke spanning. Hiervoor bestaan eenvoudige en goed werkende ontspanningsoefeningen.

De school kan onder andere helpen door de kinderen in groepjes te begeleiden. Het anders leren denken en het leren gebruikmaken van ontspanningsoefeningen komt ook hierbij aan de orde. Het boek geeft al met al in het kort een helder beeld van faalangst en van de mogelijkheden daar iets aan te doen. Niet alleen voor de doelgroep, namelijk de ouders, maar ook voor ieder ander die, in welke vorm of rol dan ook, met faalangst te maken heeft.