Boekrecensie

Titel: Opvoeden van peuters
Auteur: Marja Bos-Meeuwen (red.) e.a.

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 2001
ISBN 90 239 1140 7
Pagina's: 93
Prijs: ƒ 21,82

Titel: Met kinderen praten over seks
Auteur: Marja Bos-Meeuwen

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 2001
ISBN 90 239 11 41 5
Pagina's: 60
Prijs: ƒ 19,61

Recensie door drs. S. H. Brons-van der 13 september 2001

Gesprek met kinderen over seksualiteit kan al vroeg beginnen

Leidinggeven zonder te overvragen
Wekken

In de serie ”Over opvoeding gesproken” verschenen twee nieuwe deeltjes. Het eerste boekje gaat over de peuterperiode met z'n lastige en hartveroverende momenten; het tweede behandelt het gesprek over seksualiteit.

Al na anderhalf jaar van het leven beginnen kinderen zich van de ouders los te maken. Een kleine peuter gaat ontdekken dat het zélf, los van anderen, dingen kan vinden. Op het gebied van eten, slapen en zindelijkheid kunnen ouders hem de wil niet zonder meer opleggen. Een machtsstrijd eindigt meestal in verlies voor de ouders.

Hoewel het soms lastig is voor ouders, is nee zeggen onontbeerlijk voor de ontwikkeling van de eigen identiteit van een kind. Weten dat je kind bezig is een eigen persoontje te worden, stimuleert ouders om positief naar deze ontwikkeling te kijken.

In het voorwoord van ”Opvoeden van peuters” wordt benadrukt dat het boekje niet alleen gaat over problemen. De peuterpuberteit is behalve een intensieve tijd die veel energie vergt, zeker ook een blijde periode waarvan veel te genieten valt. Van het spel van kinderen, van de manier waarop ze de wereld verkennen en dingen onder de knie krijgen. Dat er ook heel wat terreinen zijn die moeilijkheden kunnen opleveren, blijkt uit onderwerpen als ”leren luisteren”, ”op het potje”, ”niet willen eten” en ”gaan slapen”.

Hechting
Voor een peuter is de moeder meestal de centrale figuur. Of een peuter zich al dan niet prettig voelt in een vreemde omgeving, is vaak te herleiden tot een al dan niet veilige hechting aan de ouder(s). Het boekje staat stil bij dit proces en eventuele struikelblokken. Omdat kinderopvang de hechting in de weg kan staan, wordt deze mogelijkheid kritisch besproken. Binnen een veilige basisrelatie leert een kind er te mogen zijn zoals het is en hoe het met angsten en onzekerheden kan omgaan.

De auteur van dit onderwerp heeft aandacht voor de non-verbale geruststelling, maar gaat niet in op het wegnemen van angst door die bespreekbaar te maken. Terwijl peuters daar wel vatbaar voor zijn!

Bij dit deel miste ik ook een reflectie op de vraag hoe je als ouder zelf angst overdraagt en op het verschijnsel dat je geneigd bent om –zeker irreële– angst lastig te vinden. Het komt vaker in het boek voor dat het aandeel van de gevoelens van ouders aan de oppervlakte blijft steken. Het blijft bij losse opmerkingen dat je bijvoorbeeld niet boos moet worden en dat je moet relativeren.

Geloofsopvoeding
Peuters hebben nog maar een beperkt begrip van God doordat de taal zich nog moet ontwikkelen. Toch is het goed vroeg met geloofsopvoeding te beginnen. Ouders leggen door hun eigen manier van omgaan met godsdienst een basis voor latere bouwstenen. Wat geldt voor de gehele opvoeding, is ook hier belangrijk: „Het gaat erom dat het kind als persoon de kansen krijgt om beschermd, geborgen op te groeien, zodat er geen pantser om het hart komt.”

Het spanningsveld dat kan bestaan tussen het geven van vrijheid aan een kind voor eigen fantasieën en plannen en het door laten gaan van je eigen plannen als ouders, komt in het boekje goed naar voren. Informatie over wat een peuter écht nog niet kan en hoe hij zijn wereld beleeft, levert begrip op. Dit betekent volgens de auteurs niet dat je het kind in alles moet volgen, maar dat je leiding geeft zonder te overvragen. De praktische adviezen zijn nuttig voor het goed omgaan met een peuter. Eén ervan geef ik alvast door: „Het is niet direct nodig allerlei dingen met hem te ondernemen waarbij hij in het middelpunt staat. Maar laat hem bij je mogen zijn.”

Het boek is geschreven door Henk Algra, Janny van Dijke en Marja Bos-Meeuwen.

Lichaamscultus
Geheel van de hand van Marja Bos-Meeuwen is het tweede boekje ”Met kinderen praten over seks”. Ze neemt het onderwerp breed. „Seksuele opvoeding betekent ook het leren omgaan met je lichamelijkheid en het leren omgaan met de andere sekse en niet in de laatste plaats het accepteren van je eigen sekse-identiteit.”

In een tijd waarin via de media een onchristelijke lichaamscultus wordt opgedrongen, is het zaak het terrein van de seksualiteit niet over te slaan in de opvoeding. Het boekje is erg stimulerend om het gesprek met je kinderen over dit onderwerp aan te gaan. Het schrijft niets voor, maar roept op om je als ouder te realiseren welke informatie je over wilt dragen en hoe je dat doet.

De seksuele voorlichting wordt ingekleurd door de houding die je als ouder zelf hebt ten aanzien van seksualiteit. Een groot deel van het boek zet aan tot reflectie op wat je zelf van huis uit hebt meegekregen en welke plaats lichamelijkheid inneemt in je eigen leven. Welke waardering heb je zelf voor je lichaam? De schrijfster laat zien dat het voor het gesprek met je kinderen van belang is of je op een positieve dan wel op een negatieve manier over dit onderwerp spreekt. Tekenend voor de auteur is de formulering „je moet met plezier kunnen wonen in je eigen lijf.” Uit alles blijkt haar waardering voor het lichaam zoals God dat zo mooi gemaakt heeft.

Context
Als Marja Bos ingaat op het echte gesprek met kinderen, blijkt dat ook. Ze benadrukt dat ouders vooral de feiten moeten plaatsen in de context van liefde, intimiteit en trouw. Ouders mogen volgens haar gerust plastisch weergeven waar het om gaat, als ze maar geen platte woorden gebruiken; ook in woorden mag de rijkdom van het geschapene doorklinken. Maar het verbaast me dat ze –zelfs in de titel– zelf regelmatig het platte woord ”seks” gebruikt.

Bij een gesprek over seksualiteit speelt de leeftijd een rol. Een kind van vier jaar heeft een andere beleving dan een kind van twaalf. Wat er verandert, wordt uitgewerkt aan de hand van verschillende ontwikkelingsstadia. Voor de lezer wordt duidelijker hoe een kind op een bepaalde leeftijd denkt. 'Rare' vragen worden daardoor begrijpelijk.

Een beschrijving van de ontwikkeling van de eigen seksuele identiteit van het kind behoort tot de achtergrondinformatie die heel nuttig blijkt. Wil je je als meisje of jongen thuisvoelen in je eigen lichaam, dan moet je het ook fijn vinden dat je een meisje of jongen bent. Hoe een kind zich ontwikkelt tot iemand van zijn eigen sekse, wordt goed weergegeven. De rol die zowel vader als moeder spelen bij de identificatie maken duidelijk hoe beiden een gezonde ontwikkeling beïnvloeden.

Het komt regelmatig voor dat kinderen geen vragen uit zichzelf stellen. Dat heeft niets te maken met schaamte, maar met het feit dat seksualiteit nog nauwelijks een plaats inneemt in hun gedachten. Ouders moeten daarom ook zelf het initiatief nemen om dit onderwerp aan te kaarten. Als je al vroeg een normale plaats inruimt voor seksualiteit, is het gesprek met kinderen op latere leeftijd eenvoudiger.

Openheid
Grotere kinderen gaan grenzen verkennen en experimenteren met seksualiteit. Bij ontdekking hiervan reageren veel ouders in paniek en doen het af als zondig. Vaak gaat door een heftige reactie de deur bij het kind op slot en bereik je hem niet meer. De auteur pleit ervoor openheid te bewaren en het gesprek te beginnen bij de natuurlijke nieuwsgierigheid. Om vervolgens leiding te geven.

In de puberteit dringt de wereld met zijn vrije seksuele moraal zich steeds nadrukkelijker op en is een christelijke tegenhang zeer belangrijk.