Boekrecensie

Titel: Al dwalend. Reisdagboeken
Auteur: Gerrit Jan Zwier

Uitgeverij: Atlas
Amsterdam, 2001
ISBN 90 450 0513 1
Pagina's: 239
Prijs: ƒ 39,90

Recensie door W. M. van der Linden - 13 juni 2001

Reisleider Zwier geniet zowel van IJsland als van Staphorst

In de ban van het
noordelijk gevoel

„Holland is een heel goed land, maar als je daar je inspiratie moest halen zou het treurig gesteld zijn.” In deze uitspraak van Slauerhoff heeft Gerrit Jan Zwier, schrijver van ”Al dwalend”, zich altijd goed kunnen vinden. Vandaar dat hij voor zijn reisdagboek de blik gretig op het noorden richtte: het waddengebied, Noorwegen, Lapland, Ierland en vooral op IJsland.

Er zijn landen die menigeen doen denken aan muggen, stank, een vreselijke en onbegrijpelijk taal, moerassen en modder. Zo niet Gerrit Jan Zwier. Al tientallen jaren is hij in de ban van het noordelijk gevoel en bezoekt hij als reisleider streken op de hogere breedtegraad, vergezeld van groepen arctisch geïnteresseerden.

Regelmatig vraagt Zwier zich af wat hem beweegt. Werd hij gedreven door het verlangen de werkelijkheid te controleren? Of is er iets aan sommige plaatsnamen dat zijn reislust opwekt? Je spreekt die geheimzinnige woorden hardop voor jezelf uit, bijna als een bezwering: Drangey, Askja, Hardangerfjord, Reykjavik. Het zijn slechts vage pogingen om de reislust te legitimeren. Het is het noordelijk gevoel dat tot reizen en schrijven aanzet.

Roerloos water
IJsland staat centraal in het boek. Verschillende keren bezocht Zwier er de Askjakrater, waar in 1907 twee geologen de dood vonden. „De besneeuwde Askja was tijdens mijn wandelreis door IJsland een hoogtepunt. Bijna iedereen daalde door de glibberige erosiegeul af naar het groenblauwe water in de explosiekrater tot de varda, waar wij de oude gebroken gedenksteen terugvonden. Aan de oever van het meer vond de stiltesessie plaats. Het decor: het roerloze, ijsvrije water van het ”meer van de dood”, gevat in met sneeuwplekken bedekte hellingen. Laag op de zuidhelling rookten de gele pijpen van de zwavelbronnen. Een diepe stilte daalde op ons neer...”

Verder lezen we over gletsjers, stofstormen, steile kusten en maken we kennis met de bewoners van het land. In Húsey overnachten de reizigers bij een boer. „Omringd door toendra, gletsjerstromen en besneeuwde bergen houdt hij zich in leven met jagen en verzamelen. Zijn paarden staan ter beschikking van de gasten die wel iets zien in een vakantie aan het einde van de wereld. Toevallig zag ik in één van zijn boeken dat hij een roodkeelduiker vilde. Schoot hij dan op duikers? Nee, de dieren raakten soms in zijn visnetten verstrikt, net als zeehonden. Alleen als ze verdronken waren, gedroeg hij zich als een poelier. Meestal kon hij ze tijdig uit het net loswurmen. Hij liet me de littekens op zijn handen en gezicht zien die de roodkeelduikers daar hadden achtergelaten. „Ik haat ze”, grijnsde hij.”

Kijkende koe
Dat de IJslanders trots zijn op hun land blijkt uit het verhaal over een echtpaar op een boerderij in het binnenland, niet ver van de Dettifoss, waar het water van een gletsjerrivier 40 meter omlaag stort. „Breed grijnzend vertrouwde mijn IJslandse chauffeur mij toe dat de boer zijn enige koe eens naar de waterval had gereden om die van het spektakel te laten genieten!”

Toch bezoekt Zwier niet alleen de noordelijke streken. Hij maakt de lezer ook deelgenoot van zijn reizen naar Portugal, Duitsland, Amerika én Staphorst. „Staphorst was een verrassing. Wat meteen in het oog springt zijn de felle groene kleuren. Links en rechts van de weg tonen de voordeuren, kozijnen en luiken van de boerderijen hun lichtgroene en donkergroene palet. Aan de muur hangen blauwe melkrekken, soms voorzien van melkbussen. Voeg daar de potplanten met asters en chrysanten en de bakken met hanggeraniums aan toe, en je krijgt de indruk dat hier een opgeruimd en zonnig slag mensen moet wonen.

Tussen de appelbomen is een boerin druk doende de was op te hangen. Met haar gebloemde muts en jak, haar donkerblauwe rok en dito kousen, die in blankgeschuurde klompen zijn gestoken, versterkt ze nog eens het fleurige schouwspel dat Staphorst biedt. „Mag ik een foto van u maken?” vroeg ik beleefd aan de boerin. „Nee!” klonk haar harde stem. „Dat is duidelijke taal”, zei ik en vervolgde mijn weg.”

Geloofsbeleving
Hoewel de auteur gecharmeerd is van Staphorst en hij juist blij is dat niet alle lokale tradities in de grijze eenheidsworst van de moderne samenleving zijn verdwenen, voelt hij zich er allerminst als een vis in het water.

Onvermijdelijk komt de geloofsbeleving ter sprake. Zwier citeert de antropologe Hetty Nooy-Palm, die in 1959 in Staphorst neerstreek: „De heilsonzekerheid is normaal; men leeft in angst. De sterk op het hiernamaals gerichte wereldbeschouwing kan leiden tot lijdzaamheid, zwaarmoedigheid en wanhoop.”

„Een auto toetert en van achter het stuur zwaait een bebloemde boerin naar een kennis op een kleurig versierde fiets.” Het blijft Zwier verbazen, dit contrast tussen de vrolijke buitenkant en de zwaartillende binnenkant. Waarom ziet Staphorst er zo fleurig uit? Volgens hem slaat de antropologe de spijker op de kop met haar opmerking dat de felle kleuren van de huizen en de bloempatronen op het zwarte katoen een onbewust protest zijn tegen het donkere geloof.

Acute aanval
”Al dwalend” is een informatief boek, waaruit de grote kennis van zaken van de auteur blijkt. Het lukt Zwier om zó te schrijven dat het lijkt of je er zelf bij aanwezig bent en de schoonheid van het landschap meebeleeft. Dat maakt deze mengeling van verhalen over reizen, landschappen, natuur en markante mensen daadwerkelijk leesbaar. Na het lezen van dit boek kan men het slachtoffer worden van een acute aanval van het noordelijk gevoel!