Boekrecensie |
Titel: Kootwijkerzand Auteur: Anton Ent Uitgeverij: G. A. van Oorschot Amsterdam, 1999 ISBN 90 2820 935 2 Pagina's: 60 Prijs: 29,90
|
Recensie door G. J. van de Wege - 16 juni 1999
Blijvende tweespalt van Anton EntHenk van der Ent is een productief auteur. Vorig jaar verscheen zijn roman Waterlelies en nu ligt de in maart verschenen dichtbundel Kootwijkerzand voor me. De voosheid van een bestaan zonder zin wordt er keihard in neergezet. Blijvende ambivalentie lijkt het hoogste dat een mens kan bereiken. Kootwijkerzand is geschreven onder het pseudoniem Anton Ent, dat de auteur als dichter gebruikt. Van der Ent gebruikt meer pseudoniemen: hij publiceerde verhalen als Antonius van der Ent en schreef zich enkele jaren geleden de bekendheid in door onder de naam Marieke Jonkman poëzie de wereld in te sturen die van een psychiatrische patiënt afkomstig scheen. Het is bekend dat er binnen het oeuvre van Van der Ent (onder welk pseudoniem dan ook) tal van dwarsverbanden bestaan. Iets van de Jonkman-stemming komt ook in Kootwijkerzand terug. Depressies, suïcide, vergankelijkheid, de dood: het is bepaald geen bundel om vrolijk van te worden. Wel gaat de lezer zich betrokken voelen bij alle pogingen om boven ons voos bestaan uit te reiken. De ik in de gedichten zoekt het in de kunst, de liefde, in ascese of geloof, maar het lijkt bij zoeken te blijven; als hij zich eens geborgen weet, wordt het tafereeltje zo sentimenteel dat het niet anders dan ironisch te lezen is: Ik word over mijn bol geaaid, op schoot/ getrokken, ik zie een zalmroze rok/ en een man leest tegen de dood./ Hoe veilig en geborgen ben ik./ Stro en hooi trillen in mijn oog. (Het tafereel speelt in een schaapskooi; een aan het Evangelie ontleende symboliek!) Meer dan een ijldroom is het niet: het gedicht waaruit deze regels afkomstig zijn, heet veelbetekenend Ziekbed.
Stroefheid In een lange tijd aan Focquenbroch toegeschreven gedicht werd Constantijn Huygens berispt om de moeilijkheid van zijn poëzie: duysterheyt van zin, en hardigheyd van toonen, dat waren twee feilen die in geen Poëet zijn te verschoonen. Het zijn twee kenmerken die wonderwel op Ents poëzie van toepassing zijn. Het eerste is in hem wel te verschonen al doet de duisterheid van zijn gedichten soms wat geforceerd aan: het brein van zijn personage is nu eenmaal een chaos van allerlei gevoelens en angsten die ook als zodanig verwoord worden. De toon van zijn poëzie, die inderdaad met de term hardigheyd te karakteriseren is, vind ik een groter bezwaar. Er staan nogal wat stugge, stroeve regels in Kootwijkerzand. De formuleringen zijn ook niet altijd even gelukkig: wie noemt de mond van een dode nou het dodelijk stiltegat? De meer vertellende gedichten hebben minder te lijden van deze stroefheid, zij kunnen in zinnen die aan proza doen denken geschreven zijn. Er is één zeven bladzijden tellend episch gedicht, kennelijk in de lijn van Nijhoff, dat mij in het bijzonder boeide. Het gaat over een man die op studiereis gaat, op zoek naar een in zijn vroegere vrouw Irene (!) belichaamde vrede, maar die overal waar hij zoekt alles kwijtraakt, in de kunst, in zijn eigen nauwkeurige observaties, in de poëzie. Intrigerend is dat ook na de zoveelste lezing het gedicht je weer net ontglipt, en dus tot herlezen blijft uitnodigen.
Ranzige nasmaak
|
![]() |