Boekrecensie

Titel: De Rotters Club
Auteur: Jonathan Coe

Uitgeverij: Meulenhoff
Amsterdam, 2001
ISBN 90 290 6910 4
Pagina's: 424
Prijs: ƒ 49,50

Recensie door G. J. van de Wege - 26 september 2001

Jonathan Coe schetst portret van de jaren zeventig

Afscheid van de ironie

Zijn de hoogtijdagen van het relativisme voorbij? Een aantal jonge Engelstalige auteurs heeft afscheid van de allesbeheersende ironie genomen. Jonathan Coe maakte met ”De Rotters Club” een portret van de jaren zeventig dat door de vervreemding heen flink wat nostalgie ademt.

Er bestaat iets wat ik voor mezelf altijd het kwaliteitskranttoontje noem. Neem een willekeurige culturele bijlage van de Volkskrant of NRC Handelsblad, lees vijf artikelen of columns en het kan niet missen of er zit er één tussen. De auteur schijnt ontzaglijk wereldwijs, hij kan over iedereen wel een vrolijke opmerking maken, vooral over mensen met passie – maar of er achter dat ironische masker iemand met visie en een serieus engagement schuilgaat, blijft altijd een beetje twijfelachtig.

De meewarige manier waarop George Steiner en andere cultuurpessimisten of -critici als H. J. A. Hofland of Rudy Kousbroek worden bejegend, is wat dat betreft exemplarisch. „De immer sombere die-en-die”, begint zo'n stuk dan, „zei onlangs dit-en-dat.” Dat is natuurlijk handig, want het schept meteen een kader waardoor alles wat deze die-en-die te melden heeft bij voorbaat in een lacherige sfeer getrokken wordt. Je hoeft dan ook niet meer zo nodig te luisteren naar wat deze figuur nu precies te melden heeft. En handig is het vooral voor je imago: onder de schijn van absolute superioriteit loop je nooit de kans een gek figuur te slaan. Een gek figuur slaan, dat kan alleen iemand die mensen en opvattingen en de wereld serieus neemt, iemand die op een bepaalde manier authentiek wil zijn.

Ironie
Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. De Amerikaanse auteur Dave Eggers verloor binnen het tijdsbestek van vijf weken beide ouders aan kanker en nam vervolgens de zorg voor een achtjarig broertje op zich. Hij schreef er een boek over –”A Heartbreaking Work of Staggering Genius”–, een debuut dat prompt werd toegejuicht als een briljant ironisch boek. Eggers moest in een nawoord bij een nieuwe uitgave uitleggen dat er helemaal geen ironie in het boek zat en dat hij helemaal niets moest hebben van postmodernisme, relativisme en het daarmee verbonden cynisme.

De Brit Jonathan Coe is een geestverwant van Eggers. Hij stelde enige tijd geleden: „We moeten de ironie afschudden en zelfs het risico lopen onszelf weer een beetje serieus te nemen.” Hij verlangt dan ook terug naar de jaren zeventig: „Ik geloof dat het een tijdperk was dat eerlijkheid verkoos boven de pose, inhoud boven uiterlijk, en dat wij iets fundamenteels hebben verloren door die waarden opzij te schuiven. Ik weet niet wat de langetermijnoplossing zou zijn. Maar ik zou graag mijn weg terugvinden, op een of andere manier, naar dat decennium van oprechtheid, het land van voor de ironie.” Onszelf en daarmee ook anderen weer serieus nemen – de door Coe en Eggers gehekelde ironie is stellig meeromvattend, maar het eerdergenoemde toontje is ongetwijfeld een begeleidend verschijnsel.

Modieuze verschijnselen
Coe schreef een buitengewoon onderhoudend boek over de jaren zeventig. ”De Rotters Club” gaat vooral over drie jongens die hun middelbareschooltijd beleven in de tijd van oppermachtige vakbonden, van opkomend fascisme en alternatieve (pop)muziek. Coe maakt zichzelf en de lezer overigens erg vrolijk over de gekke, modieuze verschijnselen uit die tijd. Zo citeert hij in de roman contactadvertenties die blijkens de ”Dankbetuiging” achter in het boek ooit werkelijk in een tijdschrift uit 1973 stonden.

„Harige vogel zoekt chick. Omgeving Birmingham”, luidt de advertentie waar een van de verhaalfiguren op ingaat. De harige vogel, dat is hij, en zij is de chick. Maar er ontstaat een liefde uit die een beetje onbeholpen is, maar wel zo echt dat ikzelf bijna niet geloofde dat Coe hier serieus was. Wat hij toch wél lijkt te zijn, ook wanneer juist op het moment dat hij haar ten huwelijk wil vragen een van de beruchte cafébommen in het Birmingham van 1979 afgaat. Zo is het steeds: achter de modieuze of onbeholpen buitenkant gaat wel iets schuil dat je passie, visie of engagement zou kunnen noemen; iets waar de personages voor staan, of althans voor willen staan.

Psychische schade
Voor Benjamin, de meest centrale figuur in het boek, houdt dat ook de ontdekking van de complexiteit van de wereld in. Zeker na die cafébommen –de bewuste bom veroorzaakte de dood van zijn aanstaande zwager en stevige psychische schade bij zijn zus– was het common sense: de IRA was de bad guy. Totdat hij bij een oom van zijn geliefde komt, een nationalist uit Wales. Hij blijkt pro-IRA te zijn.

Benjamin denkt: „Hoe was zoiets mogelijk? Was de wereld nóg ingewikkelder dan hij altijd gedacht had – waren er dan helemáál geen eenduidige redeneringen? Hoe kregen mensen als Doug (een van zijn vrienden) het in zo'n wereld toch voor elkaar om zo zeker van hun zaak te blijven, van hun duidelijk omschreven, vol overtuiging uitgedragen politieke standpunten?” Als zodanig is het boek ook een studie van een groepje adolescenten in hun sociale context, die van het schoolleven.

Kerk
Benjamin is ook de figuur die op zeker moment in God gaat geloven. Dat geloof krijgt wat weinig profiel, het zal ook wel gestempeld zijn door een zekere onbepaaldheid die de jaren zeventig eigen was, maar in elk geval: hij gaat elke zondag naar de kerk. Maar als hij met zijn vriendin Cicely over zijn geloof praat, ontdekt hij: „Door zijn nieuwe vertrouwelijkheid met Cicely ontdekte hij nu al een waarheidsgetrouwer ik: en dat ik was er niet zeker van, was er allerminst zeker van of God wel bestond. Het leek erop dat hij vanaf nu opgezadeld zou zijn met een ik dat nog meer twijfelde dan het ik waarmee hij het voorheen had moeten doen.” Twijfelen dus, op zoek naar een waarheidsgetrouwer ik – ontwijfelbaar waarmerk van een streven naar authenticiteit.

Coe heeft een prachtig portret van de jaren zeventig gemaakt. Het is weliswaar sterk aan de Engelse context gebonden en door de breedte van het hele leven dat aan bod komt soms minder welvoeglijk –echter veel minder dan de gemiddelde Nederlandse roman–, maar overigens een bijna ideale mix van ernst, buitengewone onderhoudendheid en fantastische humor; van oprechte nostalgie en de nodige distantie. ”De Rotters Club” is een boek met een gevarieerd vertelperspectief, dat toch nergens eenheid ontbeert, een boek dat ook iets te vertellen heeft, wat alleen al blijkt uit de afwezigheid van de gelikte stijl die zoveel Nederlandse literatuur brandmerkt. Uitzien dus naar het door Coe beloofde vervolgboek.