Boekrecensie

Titel: Dichter bij de waarheid. Gedachten over poëzie en wetenschap
Auteur: Gert J. Peelen (red.)

Uitgeverij: Meinema
Zoetermeer, 2001
ISBN 90 211 3816 6
Pagina's: 128
Prijs: 35,00

Titel: De een en de ander
Auteur: Toon Tellegen

Uitgeverij: Querido
Amsterdam, 2001
ISBN 90 214 8453 6
Pagina's: 56
Prijs: 29,95

Titel: De gebeurtenis en andere gedichten
Auteur: Leo Vroman

Uitgeverij: Querido
Amsterdam, 2001
ISBN 90 214 8696 2
Pagina's: 176
Prijs: 45,00

Titel: De 100 beste gedichten van 2000
Samenstelling: Theo de Boer

Uitgeverij: De Arbeiderspers
Amsterdam/Antwerpen, 2001
ISBN 90 295 0029 8
Pagina's: 136
Prijs: 20,49

Titel: Zeven maal om de aarde te gaan. Een keuze uit de gedichten van Ida Gerhardt
Auteur: Gerrit Komrij

Uitgeverij: Atheneum-Polak & Van Gennep
Amsterdam, 2001
ISBN 90 253 1739 1
Pagina's: 192
Prijs: 29,95

Recensie door G. J. van de Wege - 5 september 2001

Wie Ida Gerhardt leest, vergeet vragen over wetenschap en poëzie

De dichter als een Schotse collie

Hoe verhouden zich wetenschap en poëzie? Deze vraag staat centraal in een onlangs verschenen boekje met de titel ”Dichter bij de waarheid”. De uitwerking van de vraagstelling is echter enigszins teleurstellend. Misschien is poëzie gewoon interessanter dan dit genre vragen die erover zijn te stellen. Er verschenen in de afgelopen tijd nieuwe bundels van Leo Vroman en Toon Tellegen en twee bloemlezingen: een uit het werk van Ida Gerhardt, en een met de beste gedichten van het jaar 2000.

Wat wil een dichter? En wat een wetenschapper? Rutger Kopland geeft in ”Dichter bij de waarheid” het voorbeeld van zijn gedicht ”Lijsterbessen”. „Je kunt de lijsterbes beschrijven door de bessen te tellen die eraan hangen; dan ben je wetenschappelijk bezig, zogenaamd. Maar dat heeft weinig zin als je iemand duidelijk wil maken hoe mooi je die lijsterbes vindt. Ik bedoel: alles op zijn manier, maar laten we niet denken dat we met de wetenschap de werkelijkheid ooit in beeld zouden kunnen krijgen.”

Kopland heeft eerder al eens geschreven dat er in zijn binnenste twee zwijgzame mannen huizen: de een is dichter, de ander hoogleraar in de psychiatrie. De wetenschapper telt, meet en verklaart de dingen, de dichter wil de dingen op een bepaalde manier laten zien, hij schakelt zijn subjectiviteit meer in dan uit. Ze kunnen elkaar hoogstens aanvullen, als twee verschillende perspectieven op de werkelijkheid. Dat is de meest voor de hand liggende en tegelijk de best verdedigbare opvatting over poëzie en wetenschap.

Dubbelzinnigheid
Er zijn ook dichters die een ander standpunt innemen. Voor Gerrit Krol bijvoorbeeld liggen de activiteiten van de dichter en de wetenschapper minder ver uit elkaar. Maar dan blijft toch staan dat de taal van de wetenschapper exact en eenduidig moet zijn, en dat hij liefst zo veel mogelijk argumenten moet geven voor wat hij beweert, terwijl de taal van de dichter ook wel exact moet zijn, maar niet eenduidig. Een gedicht wil zelden een eenvoudige mededeling zijn. Door een dubbelzinnigheid kunnen er soms aspecten oplichten die bij een zakelijke lezing zelfs niet vermoed konden worden. En vooral moet een gedicht het hebben van zijn suggestiviteit, waardoor het veel meer gaat betekenen dan wat de optelsom van de afzonderlijke woordbetekenissen oplevert. De dichter en de wetenschapper delen een fascinatie voor de werkelijkheid en de liefde voor het hartstochtelijk waarnemen, maar daarna gaan de wegen uiteen.

”Dichter bij de waarheid” is voornamelijk gebaseerd op een aantal bijeenkomsten waarop dichters die ook wetenschapper zijn, werden bevraagd. Die gesprekken zijn –op de vele spelfouten na– nogal letterlijk uitgeschreven, erg kort, en niet altijd even diepgravend. Aangevuld met een aantal losse gedichten en enkele losse beschouwingen van de gespreksleiders (Ad Zuiderent, Theo de Boer en Mariëtte Willemsen) levert dat een boekje op dat te rommelig en brokkelig is om de lezer echt grondig aan het denken te zetten. Het aardigst zijn nog wel de gesprekken van Theo de Boer met Maarten Doorman en K. Michel. In dit gezelschap van filosofen (immers ook wetenschappers) is men het erover eens: filosofische gedichten zijn slechte poëzie en literaire filosofie is slechte wijsbegeerte.

Doorman beweerde het onlangs ook in NRC Handelsblad: kunstwerken moeten iets tonen, niet iets beweren. Bovendien richten gedichten vaak alle aandacht op de taal als zodanig. Michel vertelt: „Als ik aan het schrijven ben, voel ik me net een Schotse collie die rond een lastige kudde schapen loopt te draven. Die schapen zijn de woorden: lastige beesten die allemaal een andere kant op willen. En die moet ik dan in één richting zien te drijven. Als dat uiteindelijk resulteert in een coherent patroon, ben ik al dik tevreden.” Anders dan zijn interviewer veronderstelt, is Michel dus niet bewust met kantiaanse gedachten aan het spelen in zijn gedichten. De betekenis ervan komt vrijwel toevallig tot stand. Hoe vreemd dat voor een buitenstaander ook mag klinken – het is een ervaring die door bijna alle dichters wordt gedeeld.

Vroman
Leo Vroman is al lang bioloog in ruste (hij is de tachtig al ruimschoots gepasseerd), maar zijn fascinatie voor alles wat leeft blijft voortduren. Van hem verscheen een werkelijk kolossale bundel gedichten van meer dan 170 pagina's. In vorige bundels bleek Vroman al een dichter die tamelijk gemakkelijk zijn wetenschappelijke voorliefdes in zijn poëzie binnenvoerde. Ook nu weer zijn er didactische passages als de volgende aan te treffen:

Of lees hoe eiwitten, geboren

als een slappe keten, zich behoren

op te krullen,

en hoe een ander eiwit dat gebouwd is als een ring

glijdt over het hele jonge ding

dat voornamelijk gemasseerd wordt

om te voelen of er iets verkeerd wordt

opgevouwen

Hoe men het ook wendt of keert en hoe wetenschappelijk zulke passages mogelijk ook aandoen, Vroman vertelt hier toch in de eerste plaats een verhaal. Hij poëtiseert de wetenschappelijke gegevens, veel meer dan dat hij wetenschap in zijn gedichten bedrijft.

Vromans gedichten spetteren nog steeds van vitaliteit. Dat daar af en toe wat sinterklaasrijm tussendoor sijpelt, is niet zijn grootste zorg: „Schrijft iemand voor de eeuwigheid?/ Kom kom,/ een kwestie van tijd:/ ook de Dom/ valt straks om.” Het gaat hem erom dat hij zijn liefde voor de mensen en de dieren en de planten kwijt kan, en dat hij de mensen oproept om met die „stomme oorlogen” op te houden. En hij roept in zijn Psalmen weer zijn ”Systeem” aan, een soort persoonlijke godsconceptie die bij mij de afdeling ”natuurlijke godskennis” uit de gereformeerde theologie in herinnering roept:

Systeem

Gij doet mij over alles nog verbazen,

van het miertje naar zijn werk lopend

tot mijn eigen lichaam in extase –

elk wonder dat zich op een kiertje opent

naar Uw Aanwezigheid

Jammer dat Vroman tussen al deze blijken van zorg en liefde voor het bestaande nogal wat schimpscheuten kwijt moet in de richting van het christelijk geloof.

Tellegen
De gedichten van Toon Tellegen onderzoeken niet zozeer de stoffelijke realiteit, als wel die van de intermenselijke relaties. In zijn nieuwe bundel doet hij dat aan de hand van verhaaltjes over twee naamloze figuren: de een en de ander. Zijn gedichten zijn juist intrigerend genoeg om niet in al te grote lievigheid te verzanden. Een toegankelijk voorbeeld:

Ga niet weg, zegt de een

en de ander vangt die woorden op,

draait ze peinzend om en om

en slingert ze weg

met de immense kracht der weifelmoedigheid

Misschien denkt hij, dat iemand ze vindt –

iemand die ze toevallig juist mist –

ergens

in een verloren ogenblik.

Sympathiek, deze gedichten, maar voor mij niet spannend genoeg; de gevoelige figuur die Tellegen is komt beter tot zijn recht in de vorig jaar verschenen en misschien te weinig opgemerkte verhalenbundel ”De trein naar Pavlovsk en Oostvoorne”.

Ida Gerhardt
Zoals gezegd verscheen er ook een tweetal bloemlezingen. Wie een handige introductie wil in de hedendaagse poëzie, kan terecht bij (alweer) Theo de Boer, die een bundel met de honderd beste gedichten van 2000 samenstelde. Er zijn geen gedichten opgenomen van dichters die in het christelijke circuit opereren. Voor wat de poëzie van Henk Knol betreft, is dat zeker een gemis; drie of vier gedichten uit ”Houdbaar stof” (verschenen bij Mozaïek) hadden in deze bloemlezing geen slecht figuur geslagen. Nu kan men vooral de grote namen en de grote uitgeverijen in deze bundel vinden, al nam De Boer (die in 2000 jurylid van de VSB-Poëzieprijs was) ook wel wat werk van minder bekende dichters op.

Het mooiste is voor het laatst bewaard. Gerrit Komrij maakte een keuze uit de gedichten van Ida Gerhardt. Wie, zoals ik, altijd met meer ontzag dan neiging ze ter hand te nemen naar de drie kloeke delen ”Verzamelde gedichten” keek, vindt hier een doorsnee uit haar werk die behoefte geeft aan meer. Want, om eerlijk te zijn, wie deze verzen gaat lezen, is Vroman, Tellegen en vooral de vragen omtrent poëzie en wetenschap ogenblikkelijk vergeten; die stemt in met Komrij, die in zijn inleiding schrijft dat Gerhardt een meesteres is „in het suggereren van voorgevoelens en nagevoelens. Vooral als ze grote woorden met rust laat. Dan grijpen haar ongenaakbare gedichten ons –paradoxaal genoeg– bij de keel.”

Het is trouwens opvallend dat Komrij zo invoelend over de onverbiddelijke ernst van deze poëzie schrijft. Eerder was hij de man die vooral luimige, puberale en nonsensgedichten uit de Nederlandse literatuur bloemleesde. Nu heeft hij een boekje samengesteld dat er niet alleen prachtig uitziet, maar dat ook op vrijwel elke bladzijde prachtige poëzie bevat die inderdaad een onverbiddelijke ernst ademt.