Boekrecensie

Titel: De familie Heesters
Auteur: B. Nijenhuis
ISBN 90 6140 742 7
Pagina's: 288

Titel: Huurling en herder
Auteur: Jan Overduin
ISBN 90 6140 743 5
Pagina's: 240

Titel: De koopbrief
Auteur: Clara Asscher-Pinkhof
ISBN 90 6140 744 3
Pagina's 239

Titel: Gesprekken met Gabriël
Auteur: Arjen Miedema
ISBN 90 6140 735 4
Pagina's: 287

Alle uitgegeven bij Groot Goudriaan
Kampen, 2001
Prijs: ƒ 13,90 per stuk

Recensie door Jeannette Donkersteeg - 22 augustus 2001

Nijenhuis, Overduin, Asscher-Pinkhof en Miedema herdrukt

Saamhorigheid in huize Heesters

In de serie goedkope herdrukken van De Groot Goudriaan verschenen deze zomer titels die kort na de oorlog voor het eerst hun weg naar talloze lezers vonden. Het betreft stuk voor stuk boeken die wat mij betreft een steviger jas en een mooier papiertje waard zijn. Toch is het een loffelijk streven van de uitgever om de drempel naar deze waardevolle en goed geschreven verhalen zo laag mogelijk te houden.

Toen ”De familie Heesters” in 1955 voor het eerst verscheen, merkte J. E. Niemeijer er in het toenmalige christelijk literair tijdschrift ”Ontmoeting” over op „dat men er achter herkent de schrijver, die bewust niet heeft willen reiken naar het plafond van zijn mogelijkheden, maar die bij wijze van toegift, toch telkens meer geeft dan hij aan de opzet van zijn boek verplicht was.” De recensent heeft gelijk. ”De familie Heesters” mist de zinderende spanning, de ijzersterke psychologie en het dieptragische van Nijenhuis' ”De Tornado”, ”Laatste Wagon” en ”Dossier 333”. Dat maakt dit boek echter niet minder de moeite waard.

De achterflap noemt het verhaal over vader en moeder Heesters en hun drie kinderen „een familieroman in de beste zin van het woord.” Je mocht willen dat het woord familieroman inderdaad de associatie opriep met zo veel humor, zo veel herkenbaarheid, eerlijkheid en troost als Nijenhuis in dit boek weet te leggen.

Het gaat niet allemaal van een leien dakje bij de familie Heesters. „En als meneer Heesters tegenwoordig het hele stel nog eens in de Vauxhall krijgt, betreurt hij het meestal na vijf minuten. Twee zusters en een broer die allemaal weer andere karakters hebben, kunnen misschien in een huis met een flink aantal vertrekken in betrekkelijke vrede samenwonen, maar hij moet ze niet alledrie op een kluitje achterin een kleine wagen hebben (...)” Als het erop aankomt, en die momenten blijken er ook in huize Heesters te zijn, wordt waar wat dochter Marga op een gegeven moment tegen haar lamgeslagen vader zegt: „U zei zo pas: Wat nu? Wel pa, dit: allen voor één, één voor allen en God met ons.”

Huurling
De jonge ikfiguur uit ”Huurling en herder” van Jan Overduin is predikant. Met zijn vriend Wouter en twee meisjes gaat hij varen. De onsympathieke koster van het dorp raadt het uitje af. De boot is te klein voor vier personen, zegt hij.

Storm steekt op. De vrienden weten dat een van beiden zich moet offeren. In die beslissende ogenblikken realiseert de dominee zich dat hij niet bereid is om te sterven. Wouter werpt zich in de golven.

De wroeging van de predikant is ondraaglijk – temeer omdat hij de vriend die hij de dood in joeg altijd als heiden heeft beschouwd. De ikfiguur leert zichzelf kennen. Hij ontdekt dat hij al veel eerder fout was, namelijk toen hij zijn meisje Agnes de laan uitstuurde omdat hij haar niet goed genoeg vond. Als hij in zijn wanhoop contact met haar opneemt, blijkt dat ze in haar ellende haar troost bij een ander heeft gezocht. Nu is ze zwanger. De vader van haar kind is verdwenen. Agnes vergeeft hem. De dominee besluit alsnog met haar te trouwen. Zijn gemeente, opgehitst door de koster, kant zich des te feller tegen hem.

Jan Overduin legt in dit boek prachtige gedachten over het thema schuld en vergeving. De enige uitweg blijft over: de verslagen dominee leert van genade alleen te leven. De plot vind ik minder sterk. Je moet van goeden huize komen als je zo'n dramatisch verhaal door een ikfiguur laat vertellen. Overduin vertilt zich daaraan. Al snel is de toon te pathetisch. Bovendien gaan de ontwikkelingen te snel. Binnen de kortste tijd wordt de koster ziek; op zijn sterfbed verzoent hij zich met de dominee, hij laat de kerkenraad halen en het huwelijk tussen de predikant en Agnes kan doorgaan. Desondanks vind ik dit verhaal boeiend genoeg om blij te zijn dat het weer verkrijgbaar is.

Koopbrief
De Joodse Joseph Prager uit ”De koopbrief” van Clara Asscher-Pinkhof is intelligent genoeg om medicijnen te studeren. Eenmaal volwassen, laat hij zijn riante doktershuis en z'n bloeiende praktijk in Nederland achter om met zijn gezin in het Palestina van begin twintigste eeuw aan een eigen staat voor medejoden te bouwen. „Voor zijn geloofsgenoten”, zegt de achterflap van deze herdruk. Wat dat geloof inhoudt, is echter vaag geworden in het leven van Joseph. Maar de traditie, sociaal idealisme en een diepe verbondenheid met hun volk blijken voor hem en zijn vrouw Dina voldoende om alle comfort op te geven. Ze worden er niet armer van. Als hij na jaren tijdelijk in het vaderland terugkomt, ervaart Joseph hoe zijn familie en vrienden daar „hopeloos gekluisterd” zijn geraakt aan hun ”maatschappelijke positie” en ”sociale verplichtingen”. Of zoals zijn ambitieuze studiegenoot Keuning het verwoordt: „Ik benijd je, Prager. Ik mag dan al bereikt hebben wat ik wilde – jij hebt meer bereikt. Jij leeft, en ik word geleefd.”

Dat, en de wonderlijke weg die het volk van Israël al eeuwen gaat, wordt door Clara Asscher-Pinkhof ook in deze roman prachtig ingetogen beschreven. De titel refereert aan Jeremia 32, waar Jeremia een akker koopt als teken van waarborg voor Israëls herstel.

Gabriël
Jacobus van den Domme, ikfiguur in ”Gesprekken met Gabriël”, doet zijn naam eer aan. Dat leert hij gaandeweg door 25 wonderlijke ontmoetingen met een aartsengel. Aanvankelijk meent Jacobus nogal wat rechten te hebben. Hij denkt bovendien geregeld profane en kleinzielige dingen. Het verhaal wordt daardoor pas mooi als Jacobus –halverwege het boek– geen eisen en vragen meer te stellen heeft. „Mild gefluister drong tot me door. „Je bent wijzer dan de engelen, Jacobus.””

Arjen Miedema beschrijft de strijd van een gelovige die zich eigenlijk vaker een ongelovige voelt. Zowel de 'kleine' vragen en onzekerheden in het leven als de fundamentele geloofsworstelingen komen ter sprake. De diepste laag en de boodschap van het verhaal spreken mij meer aan dan de ontwikkelingen zelf. Prachtig is de les uit Psalm 8 die Jacobus uiteindelijk leert: „Wat is de mens, dat Gij Zijner gedenkt?”