Boekrecensie

Titel: Over beelden en beeldenstormers. Christelijk geloof en waardering van schilderkunst
Auteur: dr. J. Douma

Uitgeverij: Kok
Kampen, 2001
ISBN 90 435 0343 6
Pagina's: 224
Prijs: ƒ 39,90

Recensie door G. Ligtenberg - 25 april 2001

Douma breekt lans voor moderne schilderkunst

De waarde van
gestolen parels

Er zijn geen kenmerken in de kunst die typisch christelijk of onchristelijk kunnen heten. Deze prikkelende stelling poneert de gereformeerd-vrijgemaakte ethicus dr. J. Douma in zijn boekje ”Over beelden en beeldenstormers. Christelijk geloof en waardering van schilderkunst”, dat morgen verschijnt. „Gaven van wetenschap en kunst geeft God niet alleen aan gelovige, maar ook aan ongelovige mensen.”

Dr. Douma verontschuldigt zich meteen maar voor het feit dat hij zich, als leek, waagt op het terrein van de beeldende kunst, en dan met name de –moderne– schilderkunst. „Ik zou beginnen met het schrijven van het derde deel van mijn uitgebreide ethiek”, licht hij toe. „Het thema daarvan is ”Natuur en cultuur”. In elke uitgebreide ethiek wordt aandacht gegeven aan de kunst. Welnu, aan het onderwerp ”kunst” had ik nog weinig gedaan. Ik wist het een en ander over middeleeuwse kunst, door mijn liefde voor de Franse kathedralen. Maar over moderne kunst had ik mij nog nooit druk gemaakt. En juist die moderne kunst brengt nogal wat ethische vragen mee.”

Dr. Douma ontdekte dat de protestantse ethiek uit de laatste vijfenzeventig jaar eigenlijk heel weinig zegt over moderne kunst. „Iemand als Karl Barth was er zelfs verlegen mee en verklaarde eens dat hij voor de moderne kunst geen zintuig had. Hij heeft er overigens ook nooit een woord kwaad over gezegd. Maar ik merkte dat andere christenen dat wel hadden gedaan. Ik wilde daarom proberen mijzelf een oordeel te vormen.”

Afbraak
Bijna een jaar lang bezocht dr. Douma musea in binnen- en buitenland om zich in te leven in de moderne kunst. „Ik stond voor vragen als: valt er van de kunst van Picasso en andere moderne kunstenaars wel te genieten? Is dat nog wel kunst, of is het alleen maar afbraak van kunst? Toen ik daar in dook, kreeg ik veel aardigheid in het onderwerp. Ik lees de krant tegenwoordig beter dan vroeger als het over die kunst gaat. Het zou mij een genoegen zijn wanneer ik anderen een beetje kan stimuleren om de eeuw van hun vaders en moeders ook eens te bekijken door de bril van de moderne kunst.”

Daarom wil dr. Douma, voordat hij een hoofdstuk over (moderne) kunst schrijft in deel drie van zijn ethiek, zijn standpunt eerst in de vorm van een boekje aan een groter publiek presenteren. „Ik wacht recensies af en bekijk dan wat ik wel en wat ik niet een plaats kan geven in mijn handboek voor ethiek.”

Schoonheid
Kunst en schoonheid zijn voor dr. Douma onlosmakelijk met elkaar verbonden. Die stellingname is niet vanzelfsprekend, omdat veel hedendaagse kunstenaars en kunstcritici juist het tegendeel beweren. In de verbeelding van de wrange werkelijkheid van de twintigste eeuw zou geen plaats zijn voor het schone. „We kunnen zeggen dat tot het einde van de negentiende eeuw schoonheid het doorslaggevende criterium was om iets een kunstproduct te noemen”, stelt dr. Douma vast. Hij voegt eraan toe: „Het is ook moeilijk voor te stellen dat een kunstenaar niet probeert het mooiste te leveren wat hij kan. Hij zal het niet lang als schilder volhouden wanneer kenners zijn werk lelijk vinden. Zolang de vakman zich van de knoeier onderscheidt, zal schoon tegenover lelijk blijven staan.”

Om deze visie te kunnen handhaven maakt dr. Douma onderscheid tussen het onderwerp dat wordt afgebeeld en de afbeelding ervan. „Van het onderwerp ”lijden” kunnen we zeggen dat we het ongewenst, bitter afschuwelijk en daarom ook lelijk vinden. Niemand moet het mooier maken dan het is. Toch kan een afbeelding van het lijden heel indrukwekkend en in dat opzicht ook schoon heten. Als we over schoon spreken, moeten we aan meer denken dan aan iets dat alleen maar glad en aangenaam is. Als iets wat in zichzelf lelijk en afstotelijk is op indrukwekkende wijze wordt weergegeven, hebben we met een kunstwerk te maken. Het is niet oppervlakkig mooi, het is wel door z'n diepte schoon”, aldus dr. Douma.

Hij geeft een voorbeeld. „Wie voor Rembrandts ”Anatomische les van dr. Nicolaes Tulp” (1632) staat, staat niet voor een lijk, maar voor een schilderij van Rembrandt, waarin op artistieke wijze ook een lijk is afgebeeld. De vorm die gekozen is, kunnen we mooi noemen, zonder daarmee te ontkennen dat lijden, oorlog en een lijk afschrikwekkend zijn.”

Iets dergelijks geldt volgens dr. Douma voor het schilderij ”Guernica”, dat Picasso maakte naar aanleiding van het bombardement van een Duits eskader op het Spaanse stadje Guernica in 1937. „Hij weet op bijzondere wijze de gebrokenheid van het leven in beeld te brengen.”

Glas-in-loodraam
Douma wil ook niet graag beweren dat schoonheid per definitie alleen verbonden kan zijn aan figuratieve kunst. „Neem non-figuratief werk van mensen als Kandinsky, Klee en Mondriaan. Ook daarin is heel wat te vinden dat ons de uitroep ontlokt: wat is dat mooi! Een compositie van lijnen en kleuren zonder dat er nog iets figuratiefs aan te ontdekken valt, kan toch prachtig zijn? Een tijdje geleden werd ik getroffen door een glas-in-loodraam met Mondriaanse motieven in het Museum of Modern Art in New York. Het licht viel er zo op, dat vorm en kleur iets fantastisch op ons netvlies toverden.

Als ik voor Mondriaans ”Victory Boogie Woogie” in het Haags Gemeentemuseum sta, ontdek ik er niet aan dat men daar tachtig miljoen gulden voor moest neerleggen om het in bezit te krijgen. Ik zeg eerlijk dat ik van dat schilderij niets begrijp. Maar ander non-figuratief werk van Mondriaan en van grote kunstenaars zoals Kandinsky kan ik bijzonder waarderen. Zij treffen mij zeker ook door de schoonheid die ervan uitgaat.”

Concept
Toch is ook voor dr. Douma schoonheid niet de enige pijler waarop de schilderkunst rust. Ook de inhoud (”het concept”) spreekt wel degelijk een woordje mee. „De vorm is belangrijk, maar de gedachte niet minder. Wat wil het schilderij uitdrukken?” Douma haalt met instemming een veelzeggende uitspraak aan: „Kunst is de waarneembare gestalte van de bezielde gedachte.” Kunst is daarom altijd méér dan pure nabootsing alleen, stelt dr. Douma. „Elk groot schilderwerk is meteen ook een interpretatie van de werkelijkheid zoals die zich aan ons voordoet.”

Met deze laatste opmerking betreedt dr. Douma een lastig terrein. Want wat is ”de werkelijkheid” precies? „Courbet geloofde dat er alleen maar was wat hij zag en voelde, en dus weigerde hij nog engelen te schilderen. Maar dat is in het oog van de christen een heel benepen werkelijkheid.”

Er is inderdaad meer tussen hemel en aarde dan het blote oog kan zien. Er zijn ook geloofswaarheden, die een kunstenaar kan uitbeelden. „Wie naar werkelijkheid in de kunst vraagt, moet weten dat hij veel antwoorden krijgt”, waarschuwt Douma. „Een beroep op de werkelijkheid, is altijd een beroep op een bepaalde werkelijkheid.”

Met deze conclusie zet dr. Douma een beslissende stap. Het geeft hem de mogelijkheid positief te oordelen over moderne, niet-christelijke kunst. „Wij kunnen en mogen kunst waarderen, zonder dat wij daarin altijd een afspiegeling vinden van wat voor ons realiteit is. Ook al is iemand niet ”een van ons”, daarom kunnen wij nog wel positief de kunst waarderen die hij levert”, vindt dr. Douma, die erkent dat dit niet altijd gemakkelijk is. „Altijd zijn er beeldenstormers geweest die, al of niet met een hamer gewapend, moeilijk onderscheid kunnen maken tussen wat zij zelf realiteit noemen én kunst die aan een andere opvatting over realiteit ontsproten is.”

Gestolen parels
Douma geeft enkele voorbeelden uit de praktijk. „De werkelijkheid was voor de Egyptenaren anders dan voor de Grieken, voor de christenen weer anders dan voor de niet-christenen, voor de middeleeuwer anders dan voor de reformatorische christen, en voor de huidige christen anders dan voor de geseculariseerde mens. Maar we gaan veel te kort door de bocht wanneer we kunst en geloof zo laten samenvallen, dat we kunst niet kunnen waarderen wanneer ze niet getuigt van ons eigen geloof. Ook wanneer men God niet eert, kan men met de door Hem geschonken gaven grote prestaties op kunstgebied leveren. Gestolen parels blijven, om zo te zeggen, wel parels.”

Dr. Douma wil op deze manier nadrukkelijk ruimte laten voor een subjectieve beoordeling van kunst. „Ik zou niet weten waarom iemand die zich uitsluitend door persoonlijke emoties laat leiden, per definitie verwerpelijke kunst moet produceren. In mijn boekje betoog ik dat, als je zo oordeelt, je de hele klassieke kunst van de Romeinen en de Grieken wel kunt veroordelen. Wij veroordelen hun heidendom, maar wij kunnen tegelijk hun kunst vaak heel positief waarderen en ontroerend mooi vinden. Deze heidenen –want dat waren het– hebben heel veel moois te voorschijn getoverd in hun architectuur en beeldhouwkunst.”

Dr. Douma wijst op de kunstenaar Hiram, die afkomstig was uit het heidense land Tyrus en geholpen heeft bij de tempelbouw van Salomo. „Als God heidenen met grote kunstzinnigheid begiftigt, moeten wij niet zeggen dat uit het hart van deze mensen niets goeds kan voortkomen. Aan kunst dan, wel te verstaan. Geen kunstbeoefening, hoe geweldig ook, maakt iemand zalig. Maar het gaat wel te vlug om te zeggen: uit het hart van de mens komt alleen maar boosheid voort, en dus is alle wetenschap, alle techniek, alle kunst van niet-christenen verwerpelijke wetenschap, techniek en kunst.”

Negatief monument
Dr. Douma neemt Picasso als voorbeeld. „De geest die uit zijn werken spreekt, is niet die van mij. Zij is soms heel duidelijk antichristelijk. Maar kon men van hem anders verwachten? Ik las ergens dat kunstenaars zoals Michelangelo en Rubens nog een monumentale kunst konden leveren, omdat er nog vertrouwen was in de medemens en in de toenmalige beschaving. Maar dat kun je niet meer verwachten in de realiteit die Picasso uitbeeldt. Het enige denkbare monument dat hij kon leveren, moest wel een soort negatief monument zijn. Een monument voor de desillusie, de wanhoop, de vernietiging. Welnu, dat heeft hij ons dan ook nagelaten in zijn beroemde werk ”Guernica”, een monument van vernietiging, een kreet van ontzetting en afschuw.”

Dr. Douma beroept zich in dit verband op Abraham Kuyper. „Kuyper wijst terecht op de kunst als een algemeen verschijnsel, met talloze beoefenaars die geen christen waren en in alle tijden grootse kunstwerken schiepen. Christelijke kunst is kunst van een bepaalde soort, die stellig christenen zal aanspreken en ook betekenis heeft voor hun geloof, maar die daarom nog geen betere kunst is dan de niet-christelijke kunst.”

Dat brengt Douma bij de prangende vraag: Is er dan nog wel te spreken van christelijke kunst? Wat is de definitie van christelijke kunst? „Ik heb daar natuurlijk over nagedacht, maar ik moet eerlijk bekennen dat het mij niet gelukt is zo'n definitie te vinden. Van de kunstenaar kan ik vragen dat hij God in heel zijn leven dient. Het gaat dan over motieven waardoor hij zich in zijn leven moet laten leiden. Aangeven echter wat in een museum christelijke kunst in normatieve zin is, lijkt mij meestal heel moeilijk, zo niet onmogelijk.” Natuurlijk kan een christen-kunstenaar christelijke thema's in zijn werk aan te orde stellen. Maar de geschiedenis leert dat dit lang niet altijd gebeurde. Terwijl bijvoorbeeld de ”Nachtwacht” van Rembrandt toch een wereldberoemd kunstwerk is.

„De kunstontwikkeling staat niet stil”, benadrukt dr. Douma. Alleen al om die reden is het volgens hem onmogelijk er algemeen geldende normen op los te laten. „Veel eenvoudiger lijkt het mij om met Calvijn te spreken over artistieke aanleg die met de schepping van de mens gegeven is en over bijzondere artistieke gaven, die God door Zijn Heilige Geest uitdeelt, zonder daarbij onderscheid te maken tussen gelovige en ongelovige mensen. Die gaven ontvangen de mensen in een bepaalde tijd met een bepaalde kunstontwikkeling. Niemand begint blanco kunst te bedrijven en niemand kan uit het raam van z'n eigen tijd springen. Ook de christen niet, al staat zijn christelijke belijdenis haaks op wat de massa en ook de meerderheid van de kunstenaars gelooft. Een christen in de 21e eeuw moet kunstenaar in de 21e eeuw zijn, en dat laatste wordt zichtbaar in zijn stijl, als hij meer is dan een kopiist van kunst uit oude tijden”, aldus dr. Douma.

Verlegenheid
Hoe die stijl er precies uitziet kan ook Douma met geen mogelijkheid zeggen. „Een christen-kunstenaar kan vanuit zijn geloof met overtuiging zeggen: zo wil ik het niet; ik maak geen kunst die God lastert of mensen kwetst. Hij weet wat kunst is, kent de kunstgeschiedenis en laat dan ook zijn geloof spreken. Maar het is veel moeilijker, zo niet onmogelijk, om vanuit zijn geloof te zeggen: zo wil ik het wel en zo doe ik het.”

Douma geeft heel voorzichtig een mogelijke verklaring voor deze negatieve benadering. „Zou onze verlegenheid soms samenhangen met het feit dat we in de kunst te maken hebben met het meest creatieve werk dat de mens kan verrichten, zodat het ook het minst grijpbaar is voor het aanleggen van vaste normen?”

Ontegenzeglijk geeft dr. Douma in zijn boekje ”Over beelden en beeldenstormers” voldoende stof voor een brede discussie over de waardering van (moderne) kunst in de gereformeerde gezindte. Die discussie is om twee redenen noodzakelijk. Terecht stelt dr. Douma dat kunst een onmisbaar aspect van ons leven is. „Wij zijn als mensen op kunst aangelegd”, schrijft hij. Het beoefenen van de kunst is een gave die God aan de mens heeft gegeven. De eerste bladzijden van de Bijbel getuigen er al van. Tegelijkertijd is het zo dat het terrein van de kunst bijna volledig in handen is van niet-christenen. Nalatigheid van christelijke zijde heeft aan die situatie zeker bijgedragen. Daarom is een grondige herbezinning op de verhouding tussen christendom en kunst meer dan ooit van belang.

Daarbij moeten ook Bijbelse gegevens voluit worden meegewogen. In dat opzicht stelt het boekje van dr. Douma enigszins teleur. Het zal waar zijn dat de Schrift weinig woorden wijdt aan de manier waarop kunst moet worden beoefend, maar er zijn toch wel kaders aan te geven? In het laatste hoofdstuk –”Ethiek en kunst”– haalt Douma Mattheüs 22 vers 37 en 38 aan: „Gij zult liefhebben de Heere, uw God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod.” Douma verbindt daaraan terecht de conclusie: „Dat geldt voor de kunstenaar evenals voor welke andere beroepsbeoefenaar dan ook. De kunstenaar heeft als ieder ander mens naar Gods geboden te luisteren. Het kan zijn dat we bij hem wat meer door de vingers zien dan bij een ander; maar deze bijzondere toegeeflijkheid rust eigenlijk nergens op.”

Wat dit in de praktijk betekent voor de kunstenaar werkt Douma niet uit en dat is bijzonder jammer omdat hij zelf bijzonder toegeeflijk is tegenover heidense kunstenaars. Daarbij neemt hij niet de Bijbel maar de gegeven situatie tot uitgangspunt: „Ik kan niet zeggen dat moderne kunst onaanvaardbaar voor mij is omdat ze niet (meer) laat zien wat ”christelijke” werkelijkheid is. Als dat zo was, hoe kunnen we dan Egyptische, Griekse en Romeinse kunst waarderen, terwijl ze vóór het christendom opkwamen en evenmin een ”christelijke” werkelijkheid tot uitdrukking brengen als de moderne kunst dat doet?” Hier laat dr. Douma zich naar mijn smaak te gemakkelijk dicteren door de geschiedenis. Waarom wijst hij pornografische kunst wel af, maar spreekt hij waarderend over de afbeelding van een Griekse godin? Wat is het principiële verschil?

Nieuwe beeldenstorm?
Wellicht is dr. Douma beducht voor een nieuwe beeldenstorm. Moet alles dan maar verdwijnen wat niet voldoet aan bijbelse maatstaven? Dat hoeft niet. Een kunstwerk wordt bijna nooit alleen op zijn kunstzinnige merites beoordeeld. Vrijwel altijd speelt het cultuurhistorische aspect mee. Daarom zullen we het Parthenon in Athene niet met de grond gelijk maken of ”Guernica” van Picasso vernietigen. Maar dat hoeft ons er niet van te weerhouden om een bijbels waardeoordeel uit te spreken over deze en andere kunstuitingen.

Toch is daarmee niet alles gezegd. Door de eeuwen heen is er schitterende kunst gemaakt waaruit niet direct een (christelijke of juist antichristelijke) visie spreekt. Denk aan bijvoorbeeld sieraden uit de Oudheid of het schilderij ”De stier” van Paulus Potter. „Het gaat ook dan over verantwoorde kunst die ons verheugt, zonder dat we ons hoeven af te vragen hoe het hart van de kunstenaar zich tot Zijn Schepper verhoudt”, zegt dr. Douma. „Onafhankelijk van de intenties die de schilder met zijn werk had of heeft, kan zijn kunst in het licht van Gods wet verantwoord heten. Daarin prijzen we dan niet de kunstenaar, maar onze goede God.”