Boekrecensie

Titel: Een beer in bontjas (Boekenweekessay)
Auteur: Hafid Bouazza

Uitgeverij: CPNB
Amsterdam, 2000
ISBN 90 743 3664 7
Pagina's: 63
Prijs: ƒ 4,95

Recensie door drs. W. Wouters-Maljaars - 14 maart 2001

Hafid Bouazza als
schrijver zonder grenzen

Hafid Bouazza is het moe om ingedeeld te worden. Is hij nu een Marokkaan, een Nederlander, een Nederlandse Marokkaan, een Marokkaanse Nederlander of een N.S.M.A.N.N. (Nederlandse schrijver van Marokkaanse afkomst met Nederlandse nationaliteit)? Zijn boekenweekessay gaat over de identiteit als schrijver.

Bouazza begint genoeg te krijgen van het begrip identiteit, dat volgens hem geen kwestie van keuze is, maar dat door overheersing bepaald wordt. Die laatste bewering legt hij uit door middel van een (bestaand) 'sprookje'. Een gelukkige beer ontwaakt uit zijn winterslaap, terwijl zijn vertrouwde wereld op de kop gezet wordt. Mensen en graafmachines schrokken zijn bos op. Tegen wil en dank wordt de beer ingelijfd bij de werkende mensen en al zijn bezwaren worden weggewimpeld met: „Jij bent helemaal geen beer. Jij bent gewoon een gekke man die een bontjas draagt.” Als het opnieuw winter is geworden, is de beer zijn identiteit kwijt en kan hij de slaap niet vatten. „Ik kan toch geen winterslaap houden. Ik ben geen beer, ik ben een gekke man die een bontjas draagt en zich hoognodig moet scheren.”

Om niet zo'n ontwortelde beer gelijk te worden, houdt Bouazza in zijn essay een vurig pleidooi voor de vrijheid van de schrijver in het rijk van de verbeelding. Vanwege zijn specifieke sociale plaats binnen een dominante cultuur lijkt hij voorbeschikt als migrant altijd apart te blijven staan van de oorspronkelijk Nederlandse schrijver. Hij vraagt afscheid te nemen van dit hokjesdenken en onvoorwaardelijke liefde.

Dorpsroddel
Hierna komt Hafid Bouazza met zijn persoonlijke verhaal vanaf de dag van zijn geboorte tot aan zijn aanwezigheid als eregast op het Boekenbal. Soms kiest de schrijver tijdens dit verhaal voor een alwetende verteller. Die verteller roept een nostalgisch sfeertje op als de schrijver geboren wordt: „Hij wordt gekroond met de naam Hafid, Hafid Bouazza, en een schrijver, deze schrijver, onze schrijver is geboren.” Later introduceert hij Bouazza op het Boekenbal: „Hij is –we raden het al– Hafid Bouazza.” Hij spreekt de lezer rechtstreeks toe: „Kom, we gaan snel verder.” Die oubollige stijl van de alwetende verteller doet afbreuk aan de kracht van het essay.

Sterker is de ikverteller als hij uitspraken doet over literatuur: „Literatuur is er niet voor om je cultureel te identificeren.” Deze stelling zou een interessante discussie op kunnen leveren. Want heel vaak wordt literatuur wel zo gelezen. De schrijver vergelijkt zulke literatuur met een dorpspomp, de metafoor voor dorpsroddel. „Veel lezers geven de voorkeur aan een buurvrouw met een gezellige boezem, die uit de vensters van een boek leunt en de laatste roddels vertelt (autobiografische feitjes genoemd), boven de toverzang van de muze.” De schrijver zou liever de vereniging van de schrijver met de lezer via de verbeelding tot stand zien komen. Pas als de verbeelding aan het werk is, ontstaat de echte literatuur. „Je hebt schrijvers die de wereld stofferen met woorden en je hebt schrijvers die de wereld opnieuw scheppen met woorden.” Een prachtige uitspraak!

„Heimvree”
De verbeelding van de schrijver Bouazza wordt geprikkeld door de Nederlandse taal en omgeving. Hij kan alleen al lyrisch worden door de vondst van een onbekend woord in het WNT (Woordenboek der Nederlandsche Taal), waarna de lezer getrakteerd wordt op een romantische volzin: „Het WNT is een burcht van koesterend bewustzijn in een vlak landschap van onachtzame alledaagsheid.” De conclusie is dan ook dat Bouazza niet bepaald last heeft van heimwee, maar zich in een toestand van „heimvree” (goedmoedigheid, geluk) bevindt. In het land van de verbeelding, dat verder gaat dan de Nederlandse grenzen. Hij eindigt dan ook met de uitroepen: „Leve de ontworteling! Leve de thuisloosheid! Leve de ongebondenheid! Leve de verbeelding!”

Bouazza wil de personificatie worden van Salman Rushdie's uitspraak: „Immigranten zijn geen mensen met voetzolen waaraan oude wortels hangen, maar juist mensen die de zwaartekracht hebben overwonnen.” Hij wil afscheid nemen van de verplichte hokjesplaatsing en zoekt naar de echte vrijheid als schrijver. Daarvoor houdt hij een knap pleidooi. In zijn uitspraken over verbeelding en literatuur vind ik Bouazza heel sterk. Zijn stijl waardeer ik af en toe wat minder. Ik voel soms een afweer tegen zijn bloemrijk proza, barokke taal, waarbij hij zelfs „stille tranen laat vallen op de gelige en enigszins vermolmde bladzijden van een oude druk van het WNT.” Maar misschien is dat gewoon een stukje temperament van de beer.