Boekrecensie

Titel: Nu hoort wat men u spelen zal. Theater in de Middeleeuwen”
Auteur: Johan Nowé

Uitgeverij: Davidsfonds/Literair
Leuven, 2000
ISBN 90 6306 412 8
Pagina's: 248
Prijs: ƒ 49,90

Recensie door dr. Hubert Slings - 23 augustus 2000

Veelvormigheid West-Europees historisch toneel

Middeleeuws theater
geboren in de kerk

Jaarlijks maken heel wat middelbare scholieren kennis met middeleeuwse toneelwerken, zoals de abele spelen en ”Elckerlijc”. Ook het onderscheid tussen kerkelijk en wereldlijk toneel in die periode komt op school nog wel in grote trekken aan de orde. Maar daar houdt het dan ook wel op. Voor al die mensen die graag wat meer willen weten van het middeleeuws theater in West-Europa is er nu het overzichtswerk van Johan Nowé: ”Nu hoort wat men u spelen zal”.

Voor een overzicht van het middeleeuws toneel was men tot nog toe in hoofdzaak aangewezen op de algemene literatuurgeschiedenissen, waarbij de taalgrenzen doorgaans de kaders vormden. In de –overigens interessante– ”Theatergeschiedenis der Nederlanden” die in 1996 bij Amsterdam University Press verscheen, wordt gewerkt met een nationaal-geografische begrenzing.

Het is daarom al een eerste verdienste van het boek van Nowé dat hij de Latijnse en volkstalige toneeltradities van Nederland, Duitsland, Frankrijk en Engeland in hun samenhang onder de loep neemt. Voor docenten met algemene literatuurgeschiedenis of culturele en kunstzinnige vorming in hun leeropdracht is dit boek dan ook een aanrader. Zo maakt Nowé duidelijk dat, zeker in de tijd dat Latijn op het toneel nog de voertaal was, het drama zich niets aan geografische grenzen gelegen liet liggen: ”Het bezoek van de vrouwen aan het graf” is zowel in tiende-eeuwse handschriften uit het Duitse Bamberg, het Vlaamse Gent als het Engelse Winchester overgeleverd.

Potsierlijk
Niet dat het geven van een overzicht van het middeleeuws toneel in West-Europa een sinecure is. Weliswaar is het aantal overgeleverde toneelteksten tamelijk beperkt – in vijf eeuwen amper honderd verschillende werken verdeeld over vier landen. Maar het is juist dit gebrek aan gegevens dat de literatuurgeschiedschrijver vaak parten speelt.

Het boek van Nowé is thematisch van opzet. Achtereenvolgens komen aan de orde paasspelen, kerstspelen, passie- en mysteriespelen, ernstig profaan drama en ten slotte het komisch toneel. Hij bespreekt van elk genre de voornaamste representanten, geeft de korte inhoud en een oorspronkelijk fragment vergezeld van een moderne Nederlandse vertaling. Ook worden, voorzover bekend, gegevens verstrekt over enscenering en opvoeringstraditie.

De oorsprong van het middeleeuwse toneel –zoveel is wel duidelijk– ligt niet in de rijke theatertraditie van de klassieke oudheid, maar in de middeleeuwse kerk. Daar begint men in de tiende eeuw met het in scène zetten van enkele passages uit de evangeliën. De oudst bekende teksten ontstaan in de eerste helft van de tiende eeuw en bevatten, in het Latijn, het gesprek tussen de vrouwen en de engelen bij het geopende graf van Christus. Ook uit het tiende- en elfde-eeuwse Engeland, Duitsland en Nederland zijn dergelijke Latijnse paasspelen en kerstspelen overgeleverd.

In veel gevallen is de tekst die de acteurs moesten uitspreken letterlijk aan de Schrift ontleend, wat in een enkel geval potsierlijk consequent wordt uitgevoerd. Zo moet Maria Magdalena in het paasspel uit Egmond Christus antwoorden: „Rabboni, quod dicitur magister!” (Rabboni, dat betekent: meester!)

Sotternieën
Vanaf de twaalfde eeuw duikt er ook kerkelijk drama in de respectieve volkstalen op (in Nederland pas vanaf de veertiende eeuw) en verschijnen de oudst overgeleverde profane (wereldlijke) toneelstukken. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, wordt het oudere dus niet door het nieuwere vervangen, maar blijven de verschillende vormen naast elkaar bestaan. Zo dateert het handschrift met het Latijnse paasspel van Egmond nog uit de vijftiende eeuw.

Het oudste Middelnederlands toneel ontstaat pas in de veertiende eeuw, maar ons taalgebied levert vanaf die tijd dan wel een aantal oorspronkelijke en toonaangevende werken: de abele spelen, de Bliscappen van Maria en Elckerlijc. Het komisch toneel begint met burleske scènes in verder religieuze stukken en mondt na verloop van tijd uit in aparte kluchten en sotternieën, met vaak een nogal scabreuze inhoud.

Nowé biedt de lezer een goede indruk van de veelvormigheid en verspreiding van het West-Europese toneel in de Middeleeuwen. Het blijkt dat vrijwel elk onderscheiden toneelgenre in de vier onderhavige landen beoefend is; ook wordt duidelijk dat qua hoeveelheid Engeland wat achterblijft bij het continent.

Nadeel van de gekozen methode is dat het boek wat opsommerig van karakter is gebleven. Ook dreigt door de thematische opzet de chronologische ontwikkeling wat onder te sneeuwen (hoewel dit enigszins wordt opgevangen door de chronologische tabel achterin). Deze nadelen wegen echter niet op tegen het feit dat Nowé met zijn boek het middeleeuws toneel in West-Europa voor een groter publiek over het voetlicht brengt.