Boekrecensie

Titel: Een deerne in lokkend postuur. Persoonlijke kroniek 1999
Auteur: Maarten 't Hart

Uitgeverij: De Arbeiderspers
Amsterdam, 2000
ISBN 90 295 2172 4
Pagina's: 262
Prijs: ƒ 34,95

Recensie door dr. J. de Gier - 2 augustus 2000

Bij afwezigheid van het Evangelie is muziek „steun en toeverlaat”

Persoonlijke kroniek
van Maarten 't Hart

„Soms bekruipt me het bange vermoeden dat ik lijd aan gezondheidswaanzin. 's Morgens vroeg neem ik op mijn nuchtere maag een gedroogde, ontzwavelde abrikoos (...). Vervolgens eet ik vier donkerbruine boterhammen. (...) Om half negen neem ik altijd een capsule Q10 super.” Gezondheidswaanzin. Wie dat van zichzelf zegt en het ook nog opschrijft, laat diep in zijn ziel kijken. Dat doet Maarten 't Hart in zijn dagboek ”Een deerne in lokkend postuur” herhaaldelijk. In feite geeft hij zich bloot als een zeer kwetsbaar mens.

Het dagboek in de reeks Privé-Domein heeft als ondertitel: ”Persoonlijke kroniek 1999”. We beleven mee wat de auteur in de maanden januari tot en met december 1999 dagelijks meemaakt. De gebeurtenissen worden afgewisseld met herinneringen die opkomen uit zijn eigen verleden. Elke maand heeft een eigen hoofdthema. ”Een deerne in lokkend postuur” is uiteraard geen boek met opwellingen die spontaan op het papier gesmeten worden. Ook een dagboek dat bestemd is voor uitgave kent stilering. Wel is het zo dat de auteur meer van zichzelf blootgeeft –zijn gezondheidswaanzin bijvoorbeeld– dan in zijn romans en verhalen, die toch ook vaak behoorlijk wat autobiografische elementen bevatten.

Natuur
Uiteraard komen we heel wat tegen dat we al kennen. Daartoe behoort in elk geval de ”twee-eenheid” van natuur en cultuur. Reeds op een van de eerste pagina's lezen we: „Overal schitteren de kodakgele bloemen van de winterjasmijn. Ook de hazelaar bloeit. In vele voortuintjes staat al een klein soort Japanse kers in bloei, (...).” Het boek zit vol met dergelijke passages. Maarten 't Hart is een groot natuurkenner –hij heeft niet voor niets biologie gestudeerd– en neemt met liefde en precisie de natuur waar.

Maar op dezelfde pagina waaruit ik citeerde, lopen we tegen denkers en schrijvers op als Kierkegaard en Pascal. En dan zitten we midden in de Europese cultuur. Vooral de literatuur boeit 't Hart en hij demonstreert een buitengewone belezenheid: Nederlandse schrijvers –Hotz en Biesheuvel, in feite plaatsgenoten, en verder onder anderen Vestdijk en Van Oudshoorn– en vooral buitenlandse auteurs: Thomas Mann, Selma Lagerlöf, Marcel Proust, William Faulkner, enzovoorts, enzovoorts. „Lezen”, zo stelt hij, „heeft vanaf het moment dat ik het geleerd had onvoorwaardelijk de eerste prioriteit gehad.”

Daarnaast is een ander cultuuraspect favoriet, een 'hartstocht' die de liefde voor boeken „wellicht nog overtreft”: de muziek, eveneens een rode draad in de kroniek van 't Hart. Zijn allergrootste componisten zijn: Bach, Mozart, Schubert en Beethoven. Daarna volgen Hadyn, Chopin, Wagner, Debussy, Verdi. Bach is zeer prominent aanwezig, mede omdat 't Hart in 1999 werkte aan een Bach-boek, dat onlangs verscheen.

Zingeving
Natuur en cultuur hebben voor 't Hart een zingevingsfunctie. Op de vraag „Wie zijn uw steun en toeverlaat?”, antwoordt hij: „Bach, Mozart... en nog zo'n twintig andere componisten.” En elders schrijft hij: „Ik hongerde en dorstte... naar muziek.”

De formuleringen –steun en toeverlaat, hongeren en dorsten– doen bijbels aan. Maar de vulling is niet bijbels meer. Het dagboek maakt, voor de zoveelste keer, duidelijk dat 't Hart de zingeving van het christelijk geloof ver achter zich heeft gelaten. Wel komen nog steeds psalmverzen en bijbelteksten bovendrijven, maar het is niet meer dan nostalgie. Het is ten diepste allemaal passé. De Bijbel is nog slechts een cultuurboek. Je moet daarin geen waarheid in diepe zin zoeken. Het is voor de schrijver geen boek dat ons de oorzaak van dood en vergankelijkheid doet verstaan en ons een eeuwigheidsperspectief doet zien.

Felheid
Wat vooral opvalt in het dagboek is de afwisseling in toon. Grappige, zeurderige en felle passages wisselen elkaar af. De felheid en boosheid, die meer dan eens buiten proportie zijn, kunnen zich op alles en nog wat richten: bepaalde critici, bepaalde schrijvers en filosofen, de prijs die glazenwassers berekenen, een figuur als sinterklaas. Et cetera.

Tot de felste passages in het dagboek behoren ongetwijfeld die waarin de schrijver zich afzet tegen het christelijk geloof. Ik geef een kleine bloemlezing die voor zichzelf spreekt. „God bestaat niet”, zegt hij Nietzsche na. De kerk is een „louche firma.” Woorden als genade en verzoening vervullen hem met „diepe walging.” De tocht van Maria en Jozef naar Bethlehem is een „kletskoekverhaal.” Aan het eind van zijn dagboek denkt de auteur na over de vraag wat naar zijn mening in de twintigste eeuw achtergelaten kan worden. Zijn antwoord is: „Allereerst natuurlijk de preekstoel & het evangelie.” Uitermate scherp zijn deze uitspraken, rancuneus en vaak denigrerend in de richting van christenen.

De 'bevrijding' van Bijbel en christelijk geloof blijkt toch niet regelrecht naar een harmonieus en gelukkig leven te leiden. Wat dat betreft laat het dagboek onthutsende dingen zien. Herhaaldelijk is er sprake van wanen en onheilspellende dromen. Was er maar een chemisch middel tegen wanen, is de hartenwens van de schrijver. Dat sluit aan bij de reeds genoemde gezondheidswaanzin. Ziekelijk is ook de 'gekte' van de travestie, „de grote gekte”, zoals hij het zelf noemt: de behoefte zich te verkleden als vrouw. Maarten als Maartje. Wat zit daarachter? Het antwoord van de auteur: misschien „het verlangen een totaal ander mens te zijn.”

Nee, dit alles duidt niet bepaald op een harmonieus leven. Zijn vrouw, Hanneke, sloeg de spijker op de kop toen ze hem eens, blijkens dit dagboek, een „monument van treurigheid en verstardheid” noemde. Daar is geen woord Frans bij!

Literaire opvattingen
Het dagboek geeft ons ook een doorkijkje in de literaire opvattingen van 't Hart. We kunnen die natuurlijk al afleiden uit wat hij in de praktijk doet in zijn romans en verhalen, maar hier spreekt hij ze nog eens expliciet uit. Hij houdt van lezen, van boeken, maar voelt zich niet thuis bij het strikt literaire, de letterkundige kliek. En hij moet niets hebben van diepe gedachten, van het al te kunstzinnige en diepzinnige, zowel in proza als poëzie. Zo spreekt hij van ”sierproza” en ”cryptogrammen-poëzie”. Hij houdt van eenvoud, van heldere taal, van zinnen en versregels die meteen te begrijpen zijn.

Hier ligt ook de verklaring van de titel: ”Een deerne in lokkend postuur”, een citaat uit het werk van Multatuli. Een ”deerne” is een vrouw die zich behaagziek te koop aanbiedt. Multatuli gebruikte dat beeld voor behaagziek sierproza, waarvan hij een grote afkeer had, en 't Hart neemt dit citaat met graagte over: hijzelf is immers primair een verteller, in niet al te diepzinnig, helder Nederlands.

Stijl
Het is verbazingwekkend zo gemakkelijk 't Hart de twaalf maanden volschrijft. Want eigenlijk gebeurt er bijzonder weinig in zijn leven. Hij is het liefst in zijn huis te Warmond, onder de rook van Leiden. Daar heeft hij zijn boeken en kan hij luisteren naar zijn favoriete muziek. Daar is nog een stukje natuur bewaard, al neemt de bedreiging van de oprukkende stad toe.

Maarten 't Hart kan vertellen. Dat bewijst hij ook met dit dagboek. Hij slaagt erin de lezer te boeien met allerlei gebeurtenissen die op zichzelf vrij onbelangrijk zijn. Dat bereikt hij primair door de vermakelijker situatietekening en een stijl die vol humor is. Zo definieert hij filosofie, in het voetspoor van Leibniz, als de discipline „waarin men een heleboel stof doet opwaaien en vervolgens klaagt dat men niets kan zien.” Al zijn afschuw van criticus Carel Peeters van Vrij Nederland –die in het werk van 't Hart diepte en vormgeving mist– legt hij neer in de uitspraak: „Hoe verbazingwekkend dat in zo'n klein mannetje ruimte is voor zoveel dwaze ideeën.” En zijn hartenwens is: „Geef ons wat beters dan Carel Peeters.” De maaltijden in een gerenommeerd sterrenrestaurant typeert hij als „microscopische muizenhapjes die met tussenpozen van een uur geserveerd worden” en dan nog wel „op borden ter grootte van tractorwielen.” Men hoeft het met deze uitspraken niet eens te zijn –de schrijver chargeert natuurlijk enorm– om toch te constateren dat wie zo formuleert een rasschrijver is.

Maar hiermee is niet alles gezegd. Er staan ook diverse zeurderige passages en flauwiteiten in het dagboek, zoals het sinterklaasgedicht op pagina 242. De grote stelligheid, het gelijkhebberige karakter van 't Hart zal lang niet iedere lezer kunnen bekoren, ook al zal het voor een deel show en toneelspel zijn. Ik ervaar dit aspect als storend. En storend wordt voor mij stuitend wanneer het grappige en humoristische moeten wijken voor sarcasme en cynisme.