Boekrecensie

Titel: Gerrit Achterberg – Gedichten; historisch-kritische uitgave
Redactie: P. G. de Bruijn

Uitgeverij: Constantijn Huygens Instituut
Den Haag, 2000
ISBN 90 76832 01 3
dl. 1 Teksten, 627 blz.; dl. 2 Commentaar, 857 blz;
dl. 3a/b Apparaat, 1388 blz.
Prijs: ƒ 225,-

Recensie door C. A. de Niet - 21 juni 2000

Monument voor
Achterberg

Met de historisch-kritische editie ”Gerrit Achterberg – Gedichten” heeft P. G. de Bruijn een fraai monument voor een van de belangrijkste Nederlandse dichters uit de twintigste eeuw tot stand gebracht.

Van de drie delen die de uitgave telt, vormt het tweede letterlijk en figuurlijk het centrum. Na een verantwoording van de aard en de opzet van het onderzoek en de daaruit voortgekomen wetenschappelijke uitgave bevat dit ”Commentaar” een uitvoerige publicatiegeschiedenis van Achterbergs dichtbundels, met de bijbehorende bronnenlijsten en bibliografieën.

Het eerste deel bevat de teksten van zowel de ongepubliceerde als de gepubliceerde gedichten, gerubriceerd naar de periode van ontstaan. Deze chronologische opbouw van het tekstmateriaal doorbreekt uiteraard de ordening die in de verschillende bundels tot en met de uitgave ”Verzamelde gedichten” in 1963 gehanteerd is. Appendix A bevat enkele tientallen fragmenten, en Appendix B een gedicht waarvan de authenticiteit onzeker is. Met een alfabetisch register op titels en beginregels wordt dit deel afgesloten.

De twee banden van het derde deel bevatten het tekstkritische ”Apparaat”. Voor elk gedicht worden hierin de overlevering in manuscript of typoscript, de datering en de varianten gegeven, alsmede verwijzingen naar aanvullende documentatie in en buiten deze editie. Ook dit deel bevat een alfabetisch register op titels en beginregels.

Wat kan de geïnteresseerde lezer van Achterbergs werk nu aanvangen met deze overvloed aan materiaal? Ik heb de proef op de som genomen met een van de bekendste gedichten: ”Deïsme”, uit de bundel ”Vergeetboek” van 1961. In dit gedicht wordt de mens vergeleken met een benzinevat, dat uiteindelijk als afval –met Gods wezen in strijd– terzijde van de weg komt te liggen. Anders dan het deïsme leert, grijpt God echter in.

Het register van deel 1 verwijst naar twee bladzijden met verschillende versies, 930A (uit de periode 1949-1953) en 930B (uit de periode 1953-1962). Hoe en wanneer die versies totstandgekomen zijn, wordt tot in de kleinste details duidelijk gemaakt op de bladzijden die in deel 3b, het ”Apparaat”, aan nummer 930 gewijd zijn. Achterberg heeft het vers eerst ”Deisme voorbij” willen noemen, zo blijkt, omdat deze titel meer in overeenstemming met de inhoud is. Zeer interessant is de toelichting bij de wijzigingen die de dichter in de slotregels van het gedicht aanbracht. In de definitieve uitgave luiden die: „wanneer niet Christus, koopman in oudroest,/ ons juist in zo'n conditie vinden moest;/ alsof hij met de Vader had gesmoesd.” Volgens J. J. Buskes zou Achterberg daartoe overgegaan zijn op advies van A. Marja, die het oorspronkelijke slot („Als niet de herder Jezus Christus kwam/ om ons te vinden als verloren lam”) te traditioneel en te zoetelijk geacht zou hebben. De publicatie- en receptiegeschiedenis van ”Vergeetboek” ten slotte is te vinden in paragraaf 50 van deel 2, de ”Commentaar”.

De vele kruisverwijzingen bieden aanleidingen te over om een zwerftocht te beginnen, niet alleen door de 'goudmijn' aan literair-historisch materiaal in deze studie, maar zeker ook door de gedichten van Achterberg zelf.