Boekrecensie

Titel: De L van lezen. Essays over hedendaagse literatuur
Auteur: Marcel Janssens

Uitgeverij: Davidsfonds
Leuven, 1999
ISBN 90 6306 405 5
Pagina's: 296
Prijs: ƒ 49,90

Recensie door drs. Tj. de Reus - 10 mei 2000

Postmodernisme lijmt bundel artikelen Vlaming Janssens samen

Onverbeterlijke modernist
over literatuur

Wie nadenkt over moderne literatuur, doet er goed aan oog te hebben voor het geheel van de cultuur. De Vlaming Marcel Janssens is een letterkundige die niet alleen graag leest, maar ook breed om zich heen kijkt en allerlei cultuuruitingen verbindt met romans en gedichten. Zijn nieuwe boek ”De L van lezen. Essays over hedendaagse literatuur” is breed van opzet en onderhoudend geschreven.

De onderwerpen in dit boek zijn talrijk en dat is niet vreemd. Janssens bundelde in dit boek een reeks lezingen en artikelen uit de afgelopen jaren. Terugkerende namen zijn die van de schrijvers Hugo Claus, William Faulkner, Louis Paul Boon; daarnaast zijn er veel thematische essays. Ondanks die veelheid aan onderwerpen valt er een samenhang te bespeuren, die vooral voorkomt uit Janssens' interesse voor het verschijnsel postmodernisme. Hij schuwt dit etiket bepaald niet, hoewel hij ook constateert dat je ontzaglijk veel dingen kunt vangen onder de noemer postmodern. Dat zou de term onbruikbaar maken, wanneer bij Janssens zelf een duidelijke insteek zou ontbreken. Maar dat is niet het geval, hij omschrijft het eigene van het postmodernisme in de literatuur vooral als ”mixing” van verschillende taalregisters. Dat betekent dat een dichter in een vers zowel verheven taal (klassieke beelden bijvoorbeeld) kan hanteren als schuttingwoorden. Die mixing hangt volgens Janssens samen met het verlies van het oude culturele bestel, waarin hoogstaande cultuur duidelijk afgebakend was van de lage cultuur. Nu een centraal gezichtspunt, ook in levensbeschouwelijke zin, gemist wordt, kan die mixing niet langer tegengehouden worden.

Wie denkt dat dit alles supermodern is, vergist zich; reeds aan het begin van de twintigste eeuw zetten dadaïsten en futuristen de zaak op z'n kop. Daarmee was een lijn van cultuurrelativisme ingezet, die in de laatste decennia van de twintigste eeuw geresulteerd heeft in cynisme, in ironie als laatste waarheid, in onzekerheid als levensfundament.

Humaner
Dit alles klinkt deprimerend en zet de literatuur in een droevig daglicht. Toch gelden de harde kenmerken van het postmodernisme slechts voor een zeer beperkt aantal schrijvers. Hoezeer ook veel bekende auteurs als uitgesproken atheïsten te boek staan, veel van hun literaire werk getuigt van een heel serieuze houding tegenover fundamentele menselijke waarden en gegevenheden. Hoewel er bij die zaken (goed/kwaad, betekenisvol/betekenisloos, zinvol/zinloos) meestal meer vragen dan antwoorden te berde gebracht worden, betekent dat niet dat deze thema's geen aandacht krijgen. Met andere woorden, de moderne literatuur is heel wat humaner en serieuzer dan je op grond van analyses als die van Janssens zou vermoeden.

Het aardige is overigens dat Janssens zelf probeert een houding te vinden die het relativisme ontstijgt. Vanzelfsprekend wil hij niet bij 'versteende' denkvormen uitkomen (kerkelijke waarden en normen bijvoorbeeld) of bij autoritaire waarden, maar toch zoekt hij iets wat postmoderne tolerantie en cynisme achter zich laat. Janssens noemt dit alles een ”Cultuur in C-majeur”.

Spektakel
Wie hoopte dat Janssens werkelijk een nieuwe synthese tot stand zou brengen, vergist zich. Janssens is een onverbeterlijke modernist en houdt zich ver van het adagium ”anything goes”; hij wil boeken lezen die hem tot geestelijke activiteit prikkelen. Hij voegt daar dan wel snel aan toe dat dat ook een song van Van Morrisson mag zijn, maar dat haalt weinig uit. Janssens blijft een ouderwetse, serieuze lezer, op zoek naar inzicht en met vertrouwen in de tekst.

Want dáár zit het, wat het postmodernisme betreft, voor een belangrijk deel op vast: dat de taal als instrument tot kennis wordt gewantrouwd. Hoewel mensen vaak als eerste wijzen op ideologieën die verdwijnen, is het verval van het woord de motor van het gehele proces. In de geschiedenis van Europese poëzie is de aanzet hiertoe overigens al in de tweede helft van de negentiende eeuw zichtbaar. Hoe dan ook, Janssens benadrukt dat we hier de oorzaak moeten zoeken van veel onverschilligheid, van ”disengagement”: „Het denken gaat immers zo de-construerend te werk met zó invretende epistemologische twijfels dat er van enig ontologisch houvast geen spraak meer kan zijn. De wereld is fundamenteel spektakel, gefragmenteerd zoals de televisie.”

Het verbinden van sociale, politieke, ”mediatieke” en literaire zaken heeft grote voordelen. Het literaire terrein blijkt niet geïsoleerd te zijn, maar ademt in de werkelijkheid van alledag, met inbegrip van alle filosofische en levensbeschouwelijke wind van leer. Janssens vult dat dan meteen heel concreet in, hij geeft ontzettend veel voorbeelden, soms bladzijdenlang. Afgezien van de verslappende aandacht, heeft deze aanpak soms ook een belangrijk nadeel.

Nouwen
Janssens blijft met zijn reeksen voorbeelden geregeld aan de oppervlakte steken. Een verdere analyse van verschijnselen zou soms wenselijk zijn. Die drang tot het geven van voorbeelden wreekt zich soms ook heel pijnlijk. In het kader van „de sfeer van banalisering en commercialisering van de naam Gods” wijst Janssens op de roman ”Het negende uur” van Pieter Nouwen. Je vraagt je af hoe het bestaan kan dat deze volkomen eerbiedige roman op deze plaats genoemd wordt. Janssens moet ”Het negende uur” maar eens ter hand nemen om te ontdekken dat er niets postmoderns is aan dit boek en dat de combinatie van detective en Bach-biografie geen spatje te maken heeft met de postmoderne mixing.

Ondanks dit uitglijdertje is Janssens geen cynicus wat geloofszaken betreft. Hij bespreekt allerlei blasfemische cultuuruitingen zonder zelf die toon over te nemen. Het christendom heeft zijn volle en welwillende aandacht in essays zoals ”God in de literatuur” en ”Christus tussen de regels in de moderne literatuur”. Bovendien wijst hij waarderend op het bestaan van het christelijke literaire tijdschrift Liter en noemt het „een bescheiden muurbloempje van christelijke teelt.”