Boekrecensie

Titel: Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek. Biografie van Anton van Duinkerken
Auteur: Michel van der Plas

Uitgeverij: Anthos/Lannoo
Amsterdam, 2000
ISBN 90 414 0303 5
Pagina's: 644
Prijs: ƒ 89,50

Recensie door B. J. Spruyt - 12 april 2000

Van Duinkerken-biograaf Michel van der Plas bevoorrecht

Een leven van
verborgen verdriet

De literator Anton van Duinkerken was een emancipator, die zijn volksdeel –het katholieke– wilde laten lezen. Toen dat niet lukte, is de Mammoetwet opgesteld. Michel van der Plas heeft een vuistdikke biografie over deze erudiete en flamboyante persoonlijkheid geschreven. „Hij had een hekel aan kleinzieligheid.”

Michel van der Plas (1927, pseudoniem van Ben Brinkel) heeft een aantal reputaties gevestigd. De rooms-katholieke letterkundige heeft naam gemaakt als dichter en schrijver van ”light verse” voor cabaretiers, was actief als vertaler en journalist en concentreerde zich de afgelopen tien jaar op de biografie. Goed gedocumenteerde en vooral uitstekend leesbare levensbeschrijvingen van Guido Gezelle en J. A. Alberdingk Thijm (de vader van Lodewijk van Deyssel) verschenen in 1990 en 1995. En nu ligt zijn biografie van de roomse literator, journalist en hoogleraar Anton van Duinkerken (1903-1968, pseudoniem van W. J. M. A. Asselbergs) in de winkels. Van der Plas wilde een boek over Van Duinkerken lezen. Toen dat er niet was, droeg hij verschillende kandidaat-biografen bij de erven voor, maar uiteindelijk mocht hij het zelf doen.

Vijf jaar heeft Van der Plas aan het boek gewerkt, vertelt hij in een Haarlems restaurant. De documentatie was overweldigend. „Dat is eigenlijk een geluk bij een ongeluk. Letterlijk. Van Duinkerken was na de Bevrijding voorzitter van het Amsterdamse comité dat de festiviteiten moest organiseren. Daags voor het feest werd hij bij een ongeluk uit een jeep geslingerd, waarbij hij zijn rechterarm verbrijzelde. Hij kon vanaf toen zelf niet meer schrijven en moest alles dicteren aan een secretaresse. Die heeft van alle uitgaande post kopie gehouden, zodat Van Duinkerkens correspondentie vanaf 1945 volledig voorhanden is.”

Kampioen
Van der Plas heeft Van Duinkerken goed gekend. Zijn naam komt dan ook enkele keren in het boek voor, in de derde persoon uiteraard. „Van Duinkerken was een reus in de katholieke wereld. Een man van autoriteit en gezag. Hij was vooral de apologeet van het geloof en om die reden was ik als jongen van zestien, zeventien jaar al diep onder de indruk van deze kampioen. Bovendien wierp hij zich voor en tijdens de oorlog op als principieel democraat, die het nationaal-socialisme en fascisme fel bestreed en in het verzet zat. Hij was dus een waardig vertegenwoordiger van mijn bevolkingsgroep.

Later heb ik hem goed leren kennen en kwam ik regelmatig bij hem aan huis in Amsterdam. Maar er bleven veel vragen. Van Duinkerken was een kwarteeuw ouder, dus ik kende zijn voorland niet. Vanaf 1952 kwam er bovendien afstand tussen ons omdat hij toen naar Nijmegen verhuisde als gevolg van zijn benoeming tot hoogleraar aan de Katholieke Universiteit.”

Getoogde passanten
Tijdens zijn onderzoek is Van der Plas daarom op veel nieuwe dingen gestuit. Wat heeft hem het meest verrast?

„Twee dingen eigenlijk. In de eerste plaats heeft het mij getroffen welk een breuk die verhuizing naar Nijmegen in zijn leven is geweest. Van 1930 tot 1952, toen Van Duinkerken als journalist bij De Tijd werkte, was hij het lichtpunt en middelpunt van het culturele leven in Amsterdam. Zijn gastvrije huis in Amsterdam-Zuid was een soort slot van Muiden. Dat klinkt misschien overdreven, maar die kwalificatie is toch op haar plaats. Als journalist was hij man van de actualiteit, die enthousiast deel uitmaakte van de kringen van krantenmakers die zich in de omgeving van de Nieuwezijds ophielden. Hij was wel geen zwalker, maar leefde toch het leven van een halve bohémien.

Vanaf 1952 was hij prof, man van de wetenschap. Hij moest zich een plaats veroveren in het stille en bedaarde academische wereldje, waarin hij geen artiesten en schrijvers ontmoette, waar men niet in de actualiteit geïnteresseerd was, maar achterom keek. Hij had er vooral omgang met clerici. Het straatbeeld van Nijmegen werd in die tijd nog bepaald door getoogde passanten.

Toch is die overgang hem goed bevallen. Na alle Amsterdamse drukte waardeerde hij de rust en stilte van Nijmegen. Hij hield van wandelen en werd lid van een wandelclub van professoren. Hij woonde aan de rand van de stad en stond binnen honderd stappen in de landelijke dreven. Ik heb nauwelijks bronnen gevonden die ervan getuigen dat hij Amsterdam heeft gemist.”

Vluchtigheid
„Bovendien heeft hij in Nijmegen een grote ambitie kunnen realiseren: hij was één jaar lang rector magnificus. Dat was precies wat voor hem: hij kon prachtige toneelstukjes opvoeren. Maar het vergde erg veel tijd en energie, al die recepties, jubilea, congressen in binnen- en buitenland, terwijl zijn eigen gezondheid al achteruitging en hij dagelijks bezet was met de zorg over de depressies van zijn vrouw.

In de tweede plaats ontdekte ik hoeveel verborgen verdriet en pijn er in zijn leven is geweest. Naar buiten toe was hij de flamboyante bon-vivant, die erg gesteld was op kameraderie. Alleen in zijn poëzie merkte je iets van die pijn, die voornamelijk bestond in het verdriet over de vluchtigheid van onze ervaringen en de vergankelijkheid der dingen.

Hij moest al jong ervaren hoe zijn vriendenwereld als gevolg van de ideologische discussies van de jaren dertig uit elkaar viel. Er ontstonden diepe kloven in de katholieke wereld, waar Van Duinkerken zeer onder geleden heeft. Zijn gedicht ”Bomen in september” getuigt ervan.

Daarnaast werd hij verscheurd door diep innerlijk verdriet over de gezondheidstoestand van zijn vrouw. Maar hij vond dat je van je persoonlijke pijn nooit iets mocht laten blijken. Hij had een hekel aan kleinzieligheid en was zeer zwijgzaam over zijn persoonlijke zorgen. Het past een mens niet om te klagen, was zijn devies. Hij had in zijn leven zo veel geluk en vreugde ontvangen. Als God ging nemen, moest Zijn naam gezegend blijven. Zijn ziekbed dat zijn sterfbed werd, was zeer pijnlijk. Maar hij monterde het bezoek op, in plaats van andersom. Hij was daarin voorbeeldig christelijk.”

Waardigheid
De keuze van Van der Plas voor Gezelle, Thijm en Van Duinkerken is niet toevallig. Er zijn parallellen tussen het leven van deze drie en het leven van Van der Plas zelf. Alledrie waren gelovigen van onderop. Zij kenden een al dan niet vermeende roeping tot het priesterambt. Van der Plas brak zijn priesteropleiding af omdat hij wilde schrijven. De drie hebben bovendien met hun biograaf gemeen dat zij dichters en journalisten waren en diep verworteld in het geloof en de rooms-katholieke tradities.

Wat Van der Plas in de levens van zijn drie helden trof, was hun streven waardigheid te verlenen aan het katholieke volksdeel waarvan zij deel uitmaakten, zonder dat dat streven veel waardering bij het episcopaat ontmoette.

„Gezelle heeft de katholieke gelovigen de waardigheid van de oude waarden en tradities van het Vlaamse land willen hergeven. Thijm was een groot emancipator, die het kleine en beduchte volksdeel bewust wilde maken van zijn culturele rijkdom. Hij ging de katholieke poëzie verzamelen en uitgeven en schreef over Vondel en zijn kring.

Ook Van Duinkerken was een emancipator. De katholieken waren al zelfbewust geworden. De RKSP leverde immers ministers. Maar Van Duinkerken wilde zijn medegelovigen laten lezen, zodat ze hun traditie zouden leren kennen. Zijn ruimdenkendheid, ingegeven door zijn irenisch-oecumenische instelling, wekte bij de kerkelijke gezagsdragers echter vooral achterdocht, zoals ook Gezelle en Thijm te kampen hadden gehad met het wantrouwen van de clerici.”

Katholieke Puchinger
Van Duinkerken was een christelijk literator voor wie het lezen en genieten van niet-christelijke boeken nooit een probleem is geweest. „Hij was ook geen lid van de Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging, omdat hij vond dat christelijke kunstenaars zich niet in een clubje mochten isoleren om zich bezig te houden met veilige onderlinge bewieroking. Hij vond dat christenen de confrontatie met de eigentijdse cultuur moesten aandurven en aankunnen.”

De drie biografieën getuigen onomwonden van de sympathie en congenialiteit van Van der Plas met zijn geloofsgenoten. Hij weet dat en is zich bewust van het „gevaar van de overschatting van de held.” Maar hij heeft geen hagiografie willen schrijven. „Daarvan heb ik me gevrijwaard. Ik heb objectiviteit betracht.”

Van der Plas is de katholieke George Puchinger. „Ik ben bevoorrecht in het vermogen tot verwondering en bewondering. Dat is geen algemene eigenschap, stel ik tot mijn spijt vast. Journalisten en historici zijn nu vooral uit op ”debunken”, op het klein of kapot maken van reputaties. Hun houding is zo zelden welwillend. Ach, we leven sowieso in een ongemanierd land. De inslag is plat en proletarisch en stijlloos.”

In linkse handen
Van Duinkerken gold in zijn dagen als de president van de Nederlandse republiek der letteren. Maar wie leest hem nog?

„Dat niemand hem nu nog kent, heeft met verschillende zaken te maken. Hij werd zelf aan het einde van zijn leven zwijgzamer. Hij schreef eigenlijk alleen nog maar geleerde stukken die geen breed publiek meer vonden. Aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, in de jaren zestig misschien wel de meest revolutionaire van Nederland, is zijn erfenis in linkse handen gevallen. Van zijn geestesgoed nam men afstand. Men plaatste vraagtekens bij zijn waarden, bijvoorbeeld bij zijn opvattingen over studie.

Bovendien is de samenleving als geheel gedechristianiseerd. Een zo uitgesproken katholiek man als Van Duinkerken was van dat proces al snel het natuurlijke slachtoffer. De katholieke gemeenschap is hem vergeten. Er zijn twee spreuken die een diepe waarheid bevatten. De eerste is: „Catholici non legunt”, katholieken lezen niet. En de tweede: „Catholica non leguntur”, katholieke boeken worden niet gelezen. Kortom: katholieken lezen hun eigen boeken niet.

De secularisatie heeft ook een nieuwe canon doen ontstaan. De interesse gaat alleen nog maar uit naar het nieuwe en actuele, onder verwaarlozing van het verleden. Er is slechts minachting voor de geschiedenis en voor gelovige auteurs. Waar ontmoet je nog waardering voor schrijvers als Guillaume van der Graft, Schulte Nordholt of Muus Jacobse? De christelijke wereld en het christelijke gedachtegoed worden nog slechts met meewarigheid gadegeslagen.”

Maar Van der Plas geeft de moed niet op. Zijn nieuwe boek zal gaan over katholieke hervormers ten tijde van Renaissance en Reformatie. De titel wordt: ”Van onderop”.

Brontosaurus
De biografie over de literator Van Duinkerken is onmiskenbaar het werk van een literator. Het boek is gesteld in die ouderwets verzorgde stijl die een bepaalde generatie van schrijvers kenmerkt. Het vuistdikke boek getuigt van een onderdanige liefde voor de Nederlandse taal, die tot een helderheid en souplesse leidt die het boek van begin tot eind een illustratie van het raadsel der leesbaarheid maakt.

De enige kritiek die je op het boek zou kunnen hebben, is dat de omgeving van Van Duinkerken onvoldoende uit de verf komt. Het is geen portret in de lijst van de tijd geworden.

W. F. Hermans noemde Van Duinkerken „de brontosaurus uit Vaticaanstad.” Van Duinkerken was echter niet alleen fysiek een reus, maar ook intellectueel een gigant: veelzijdig en productief stond hij in het centrum van het culturele leven. Hij was de zoon van een bierbrouwer, die hem tot het priesterambt bestemde. Maar Van Duinkerken verliet het seminarie in 1927 omdat hij –net als zijn biograaf– een sterkere roeping tot het schrijverschap voelde. Hij werd journalist en later hoofdredacteur van het rooms-katholieke dagblad De Tijd in Amsterdam. Hij schreef vooral literaire kritieken, en maakte tegelijkertijd naam als bloemlezer, schrijver en redenaar. Zijn eruditie leidde in 1952 tot zijn benoeming tot hoogleraar in de Nederlandse letterkunde in Nijmegen.

De titel van de biografie is ontleend aan Van Duinkerkens ”Ballade van den katholiek”. Van Duinkerken schreef dit gedicht in 1935 tegen de NSB'er Mussert, die hem had gehekeld als „den zich katholiek noemenden Van Duinkerken.”

Nooit leerde ik mijn hand ten hemel steken,
Heil roepend om een nagemaakte Pruis,
Op wat zich heil noemt heeft mijn Kerk kritiek.
De ware Heiland kent ze aan 't ware kruis
Daarom, mijnheer, noem ik mij Katholiek!

In een ander gedicht heeft Van Duinkerken de essentie van zijn leven samengevat. Als gijzelaar in Sint Michielsgestel dreigde hij in de oorlog gefusilleerd te worden. Oog in oog met de dood schreef hij:

Laat mij nog eenmaal zeggen, hoe schoon ik vond,
Onder Gods ogen enkel maar kind te zijn.

Na lezing van dit magnifieke boek kan er een „donker gevoel” achterblijven, zoals George Harinck vaststelde in het Nederlands Dagblad. Dat komt vermoedelijk, schreef Harinck, „omdat hij zulke mensen vandaag mist. Wie kent nog dichters en journalisten als Van Duinkerken, die in het centrum van de cultuur staan en overtuigd christelijk zijn?”