Boekrecensie

Titel: Boeken die ertoe doen. Over klassieke literatuur
Auteur: Piet Gerbrandy

Uitgeverij: Meulenhoff
Amsterdam, 2000
ISBN 90 290 6613 x
Pagina's: 268
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door drs. G. A. Oosterom - 15 maart 2000

Hoe een classicus
klassieken beoordeelt

Wat beweegt een gerenommeerd uitgever als Meulenhoff om een fors aantal recensies van één criticus te bundelen en voor 35 gulden op de markt te brengen? Is er publiek dat werkelijk benieuwd is naar de mening van een recensent over Ovidius, Aischylos, Herodotus, Plato, Pindaros en vele andere klassieke auteurs? De auteur van ”Boeken die ertoe doen. Over klassieke literatuur”, Piet Gerbrandy, doet behoorlijk laatdunkend over de huidige belangstelling voor de klassieken.

„Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat die belangstelling meestal niet erg diep gaat”, schrijft Gerbrandy in zijn voorwoord. „Al die schitterend uitgegeven vertalingen worden weliswaar verkocht, maar het is de vraag of men ze ook leest.”

„Toen ik ging studeren, ontdekte ik tot mijn ontzetting dat een aanmerkelijk deel van de Griekse en Latijnse literatuur stomvervelend was. Aanvankelijk meende ik dat mijn verveling veroorzaakt werd door een gebrek aan kennis, maar allengs moest ik voor mezelf toegeven dat ik Sophokles werkelijk een kwezel, Cicero een opschepper en het werk van Livius een verschrikking vond.

Erger was dat ik zelfs niet door de ”Aeneis” van Vergilius heen kon komen, terwijl dat epos toch als het ”nec plus ultra” (het hoogste, red.) van de klassieke letterkunde gold. Met gebrek aan liefde voor literatuur had dat niets te maken, want Homeros en Tacitus verslond ik wel en ik las de ene roman na de andere. Dat ik Vergilius haatte lag niet aan mij, besloot ik, maar aan hem.”

Onderbuik
Gaat men de teksten dan wel lezen na Gerbrandy geraadpleegd te hebben? Mogelijk. Degenen die in hun onwetendheid het boekje als leeswijzer gebruiken om kennis te maken met de klassieke literatuur, doen zichzelf echter tekort. Enkele voorbeelden.

Voor Gerbrandy is een goed boek een boek dat hem raakt. „De kracht van proza en poëzie treft me in de onderbuik. Blijft dat gevoel uit, dan heb ik een overbodig boek gelezen.” Blijkbaar geeft de ”Ilias” van Homeros hem dat gevoel. Wat hem bijzonder treft, is dat dit epos „de bodem onder iedere heroïek wegslaat.” Dat de ”Ilias” bolstaat van de heroïek vergeten we dan maar even. Het gaat tenslotte om het wegslaan van de bodem daaronder.

Maar wat ik dan echt niet begrijp, is dat enkele pagina's verder Vergilius door het slijk wordt gehaald omdat zijn held Aeneas geen held is. Als ergens de machteloosheid van mensen treffend verwoord is, dan is het wel in de ”Aeneis”. Dat Gerbrandy's onderbuik daar niet gevoelig voor is, kan ik ook niet helpen.

Een andere auteur die het moet ontgelden is Cicero. In het filosofische werk ”De Goden” laat deze enkele vertegenwoordigers van drie wijsgerige stromingen –epicurisme, stoïcisme en scepticisme– met elkaar discussiëren over het bestaan van de goden en hun rol in de kosmos. Gerbrandy ergert zich mateloos aan de redenaties van Balbus, die de ideeën van de Stoa verdedigt: „opeenstapeling van enormiteiten”, „kolder” en „baarlijke nonsens.” Dat je als atheïst moeite hebt met het bewijzen van het bestaan van God/goden uit de kosmos, is nog tot daaraan toe. Dat je vervolgens Cicero karakteriseert als „derderangsdenker” is unfair en vooral flauw.

Gesjeesde paters
In een artikel, getiteld ”Boeken die ertoe doen”, bespreekt Gerbrandy de lijst van klassieke meesterwerken die Quintilianus in de eerste eeuw na Christus samenstelde. Na enkele zinnige opmerkingen over canonvorming in de Oudheid loopt Gerbrandy de reeks door en laat daar vervolgens zijn eigen voorkeuren op los. Dat zijn keuze en commentaren zeer arbitrair zijn, laat zich raden. Ik vraag me dan ook in alle ernst af wat hij hiermee op het oog heeft. Een nieuwe canon? De bestaande canon ontwrichten door nieuwe maatstaven aan te leggen? Maar wie stelt die dan vast? Ieder voor zich? Gerbrandy doet dat in ieder geval voor zichzelf en daar is niets op tegen.

Wat ik hem echter wel kwalijk neem, is dat hij pretendeert het ook voor een ander te kunnen bepalen („ook mijn leerlingen worden op schandalige wijze geïndoctrineerd”). De volgende passage kan hier tot voorbeeld dienen: „In mijn vogelvlucht beperk ik me tot schrijvers die ik ken. Verder reken ik de kerkvaders (het woord alleen al!) niet tot de klassieken, maar tot de Middeleeuwen: zij worden hoogstens nog door gesjeesde paters ingekeken en dienen daarom niet meer serieus te worden genomen.”

Na zo'n zin heb ik de neiging het boek terzijde te leggen en verder ongelezen te laten. Dat ik het boek toch uitgelezen heb, heeft enerzijds te maken met het fatsoen van een recensent. Anderzijds ben je als 'geraakt' classicus toch benieuwd naar wat er werkelijk gaat komen. Gerbrandy heeft, gemeten naar zijn eigen maatstaf, dus geen overbodig boek geschreven...

Nee en ja
Behalve de recensies, die vrijwel alle eerder verschenen in ”De Groene Amsterdammer”, bevat de bundel ook enkele essays. Hier is Gerbrandy naar mijn bescheiden mening op z'n best. Met zijn Leidse leermeester Rudi van der Paardt heeft hij gemeen op intrigerende wijze antieke motieven op te kunnen sporen in moderne Nederlandse poëzie. Zijn eigen dichterschap en grote belezenheid maken dat deze essays geschikt zijn voor publicatie in (klassieke) wetenschappelijke tijdschriften.

Is ”Boeken die ertoe doen” een boek dat ertoe doet? Nee en ja. Nee, omdat ik nog steeds niet de meerwaarde zie van het bundelen van een aantal hoogst subjectieve recensies in boekvorm, waarbij niet zozeer de vertaling als wel het werk zelf en de auteur ettelijke eeuwen na dato worden beoordeeld. Ja, omdat het een al dan niet representatief beeld geeft van de wijze waarop men aan het einde van de twintigste eeuw klassieke literatuur leest. Als document in de zogenaamde receptiegeschiedenis is het vanuit dat oogpunt een waardevol boek. Maar om meer lezersreacties recht te doen, zal het niet bij dit ene boek moeten blijven.