Boekrecensie

Titel: Verloren vrouw
Auteur: Chaja Polak

Uitgeverij: Vassallucci
Amsterdam, 1999
ISBN 90 500 0156 4
Pagina's: 160
Prijs: ƒ 29,90

Recensie door drs. W. Wouters-Maljaars - 1 maart 2000

Verloren in de vrijheid

De jaren zestig en zeventig, waarin alles mocht en kon, de jaren van de vrije moraal en liefde, zijn intussen geschiedenis geworden. En dan verschijnen er documenten over. Chaja Polak (1943) schreef een roman, getiteld ”Verloren vrouw”, met deze tijd als thema.

In haar eerste verhalenbundels en romans stonden de oorlogservaringen van Chaja Polak nog centraal. Ze heeft zich als Joodse lang een buitenstaander gevoeld. Heel laat kwam voor haar het gevoel dat ze er ook mocht zijn, mede op gang gebracht omdat ze op haar 46e begon met schrijven. Het zich ontworstelen aan haar oorlogsverleden is voor haar hetzelfde als een leven zonder verleden – onmogelijk dus.

Maar zoals deze vreselijke tijd zijn sporen achterlaat, lijkt een ogenschijnlijk vrije, ongebonden periode in de geschiedenis dit ook te doen. De tijd van de seksuele revolutie lijkt alleen maar de tijd van de liefde, vrede en verruimde blik op het bestaan. Uit verschillende romans die recentelijk over dit onderwerp verschenen, blijkt het tegendeel. Een van die romans is ”Verloren vrouw” van Chaja Polak.

Patriciërshuis
De centrale figuur in de roman is Fanny, die met haar man Mendel en hun zoon Serge –alle drie joods– in een groot patriciërshuis in Amsterdam woont. De roman start als ze er nog maar net wonen en gedurende zes weken volgen we de bewoners op de voet.

Voor die tijd woont Fanny met haar man en zoontje in een afgelegen bollendorp in een idyllisch huis met een prachtige tuin. Ze voelt zich er veilig, maar Mendel wordt er ontevreden. Hij hunkert naar het leven in de stad, waarover hij zijn vrienden prachtige verhalen hoort vertellen. Als hij aandringt, trekken ze in bij Mendels vrienden in het grote patriciërshuis, waar nu in totaal negen mensen wonen. De 'koning' van het huis heet Harry. Hij heeft een soort onderdanen om zich heen verzameld en tolereert ze op afstand. De omgang tussen de bewoners van het huis is heel close en voor Fanny benauwend. Al haar zekerheid valt weg. Mendel is verliefd op Ada, een medebewoner. ”Omgekeerde nachten” worden door haar niet als een verrijking ervaren.

Tegen de regels van het huis in heeft ze toch een kamertje op de zolder voor zichzelf ingericht, waarin ze tekent. Het tekenen wordt aangemoedigd door haar tekenleraar; hij is blij met haar talent. Toch vindt ze hierin niet voldoende houvast. Ze raakt zichzelf steeds meer kwijt. Angst belemmert haar om nog vrij te ademen. Alle angst van vroeger komt in verhevigde vorm naar boven.

Hopeloos
Door haar onderduikervaringen en het feit dat ze haar moeder in haar eerste levensjaren moest missen, is ze blijvend angstig geworden. Naast haar angst om Mendel te verliezen is ze bang als Serge vier jaar wordt en naar school moet. Zelf zegt ze: „Die hopeloze ondergrond waarop nooit meer iets vruchtbaars kon groeien, een voedingsbodem voor wat er uiteindelijk zal gebeuren”. Ze kan zich niet verweren.

Hopeloos voelt ze zich meegesleurd worden door de omstandigheden en ze beseft dat ze zelf geen uitgang kan vinden. „Eigenlijk had ze nog nooit zelf gekozen. Zelfs haar huwelijk was door Mendel en mama geregeld”. Ze denkt: „Ik ben niemand. Ik ben een ligstoel. Hoe kan ik weglopen als ik een stoel ben? Over mij hoef je niet te denken. Met mij moet je geen rekening houden.” De buitenkant van geluk en ongebondenheid laat aan de binnenkant bedekte jaloezie, vernedering en onmacht zien; zij gaat er aan onderdoor.

Ze vergelijkt het huis waarin ze terechtgekomen is met de onderwereld. Ze voelt zich verwant met Ra, de zonnegod, die een lange reis begon door de onderwereld, de twaalf nachtelijke poorten en de twaalf landschappen van de dood, in de hoop de uitgang te vinden naar de dageraad, naar het licht, naar het leven.

Wraakneming
De roman houdt de lezer in zijn ban. Het proces waarin Fanny het contact met de werkelijkheid verliest, is boeiend beschreven. Aan het eind van de roman trekt ze de conclusie dat „God heeft opgehouden aanwezig te zijn en Zijn handen had teruggetrokken van haar en iedereen.” Dan slaan haar gebrek aan verzet en initiatief door naar een ander uiterste en onverwacht voert ze een wraakneming uit.

Chaja Polak verstaat de kunst indringend te schrijven. Op haar sobere vertelmanier dwingt ze de lezer om bij de les te blijven en houdt ze de spanning vast. De tijd van de seksuele revolutie als onderwerp roept misschien bij menige lezer vragen op. Toch is dit ook een deel van onze tijd, waarbij de auteur op een plausibele manier laat zien dat de vrijheid van die jaren echt niet de verwachte blijheid opgeleverd heeft.