Boekrecensie

Titel: Gedichten van Anna Roemersdochter Visscher
Bloemlezing met inleiding en commentaar door Riet Schenkeveld-van der Dussen en Annelies de Jeu

Uitgeverij: AUP
Amsterdam, 1999
ISBN 90 5356 413 6
Pagina's: 144
Prijs: ƒ 29,50

Recensie door Enny de Bruijn - 23 februari 2000

Het netwerk van Anna Roemers

De wijze Anna, de schone Tessel. Sinds Constantijn Huygens staan de twee dochters van Roemer Visscher zo bijgezet in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Maar uit het eerste deel van de Amazone-reeks, ”Gedichten van Anna Roemersdochter Visscher”, verrijst een heel andere vrouw dan de ernstige, wijze matrone die Anna eeuwenlang scheen te zijn: geestig, zelfbewust, ironisch.

Als vervolg op ”Met en zonder lauwerkrans” (1997), het standaardwerk over schrijvende vrouwen in het verleden, is nu de Amazone-reeks van start gegaan. Het is de bedoeling dat bepaalde schrijfsters en thema's op deze manier apart aandacht krijgen. Volgens Riet Schenkeveld-van der Dussen, eindredacteur van de ”Lauwerkrans” en medesamensteller van de Amazone-reeks, beschouwden schrijvende vrouwen uit het verleden zichzelf als een afzonderlijke ”soort” en hun mannelijke tijdgenoten hebben dat ook zo ervaren. Reden om de literatuurgeschiedenis vanuit specifiek feministische invalshoek te gaan bekijken.

Dat laatste kan een beperking zijn: niet in de eerste plaats vanwege de kwaliteit van hun werk krijgen deze schrijfsters aandacht, maar vanwege het feit dat ze vrouw zijn. Het gaat vooral om de maatschappelijke achtergronden van zo'n schrijfster, haar leven, haar plaats in de samenleving. Meer cultuurgeschiedenis dan literatuurbeschouwing dus. Maar wanneer je dat gezichtspunt eenmaal accepteert, moet je toegeven dat het eerste deel van de serie –over Anna Roemersdochter Visscher (circa 1584-1651)– een gelukkige greep is.

Beeldvorming
De inleiding zet boeiend in: „Hoewel Anna Roemersdochter Visscher zo'n tien jaar ouder was dan Maria Tesselschade, heeft ze in de literatuurgeschiedenis toch wat in de schaduw gestaan van haar jongere zuster. Maria Tesselschade gold als geestig en mooi en ze was een vriendin van de liefdesdichter Pieter Corneliszoon Hooft. Anna leek ernstig en wijs en ze was ook wat aan de dikke kant. Zij was een vriendin van volksopvoeder Jacob Cats. Dan is de keus tussen deze twee vrouwen niet moeilijk.”

Dat gevestigde beeld van Anna Roemersdochter Visscher wordt in de loop van de inleiding grondig bijgesteld. Vroom was ze, dat zeker, maar ook geestig, ironisch, relativerend. Vooral als het gaat om haar eigen leven, haar eigen dichterschap en de waarde van literaire roem in het algemeen. Anna kan zelfs –en dat past heel precies in een eerder door Riet Schenkeveld ontworpen kader– beschouwd worden als een „vroege representant van een anti-idealistische poetica” zoals later Six van Chandelier en Focquenbroch. „Bij hen treffen we datzelfde verzet tegen de hoogvliegende bezielde dichters aan, dezelfde spot en zelfironie.”

Anna Roemers schreef niet alleen stichtelijke gedichten en psalmvertalingen, maar gebruikte haar poëzie vooral ook voor het onderhouden van contacten. Grote namen trekken voorbij: Hooft, Huygens, Cats, Vondel. Allemaal behoorden ze tot Anna's vriendenkring, allemaal krijgen ze in de uiterst vlot geschreven inleiding apart aandacht. De grootste dichters van de zeventiende eeuw zijn hier figuranten geworden, die kleur geven aan het netwerk van de hoofdpersoon – een interessant uitgangspunt voor het schrijven van een stukje cultuurgeschiedenis.

Rooms-katholiek
Dit eerste deel van de Amazone-reeks biedt een intrigerende kennismaking met het leven van Anna Roemers. De vragen stapelen zich op. Hoopte Anna echt op een huwelijk met Daniël Heinsius? Waarom maakte ze dan zo'n fraai, persoonlijk vers ter gelegenheid van zijn bruiloft met Ermgaert Rutgers? Hoe heeft ze het ervaren om tot haar vijfendertigste thuis te wonen en haar ouders te verzorgen? Wat was haar positie als vrouw in een wereld vol geleerde mannen? En vooral: hoe kon ze –waar ze in haar gedichten toch blijk gegeven had van vurig protestantse gevoelens– op haar eenenveertigste ineens trouwen met een rooms-katholiek en haar gereformeerde overtuiging volledig achter zich laten, zelfs zodanig dat ze er hoogstpersoonlijk op toezag dat haar zonen naar een jezuïetenschool zouden gaan? Als lezer kun je niets anders doen dan proberen tussen de regels van Anna's geleerde poëzie de antwoorden te ontdekken. De inleiders doen er alles aan om je daarbij op weg te helpen, maar zelfs zij kunnen niet verhinderen dat de raadsels dikwijls toch blijven bestaan.

Er is veel uitleg nodig om de moderne lezer het aardige van deze gedichten te laten inzien. De taal vormt een barrière, zelfs in de psalmberijmingen en de liederen op christelijke feestdagen. Bij de gelegenheidspoëzie speelt de vervreemding nog sterker een rol. Kunstige gedichten biedt Anna Roemers, met knappe woordspelingen, waar je de geestigheid ook nog wel van inziet als je er genoeg toelichting omheen leest. Maar een direct overspringende vonk is zeldzaam. Slechts een enkele keer overbrugt een gedicht de eeuwen, zoals het vers dat Anna op de kerstdag van het jaar 1617 schreef:

Geeft mij, o grote Al en Schepper aller dingen,
nu wijsheid om den lof uws Zoons loflijk te zingen;
geeft dat ik zin en wits (verstand en rede) ootmoedig henen stuur
te Bethlem, bij de krib, in de vervallen schuur.
Geeft dat mij op den weg de wereld niet komt storen
en let mij dat ik kus het Kind voor mij geboren.
Geeft dat eerwaardig Hem van mij geofferd werdt
geen wierook, mirr', noch goud, maar een gebroken hert.