Boekrecensie

Titel: De jeugd van tegenwoordig
Auteur: D. van den Noort

Uitgeverij: De Banier
Utrecht, 2001
ISBN 90 336 0492 9
Pagina's: 86
Prijs: ƒ 16,90

Recensie door J. R. A. Dekker - 13 september 2001

Van den Noort: Jongeren die de Heere vrezen, voelen zich vaak onbegrepen

Op huisbezoek bij Jan-Kees

Jongeren die de Heere vrezen, hebben het vaak niet makkelijk, vindt D. van den Noort. Ze voelen zich dikwijls niet begrepen. „Door hun puurheid zeggen ze de dingen op hun manier. En ze zijn best bereid die zaken toe te lichten. Maar dan moet er wel open en eerlijk naar gevraagd worden.” In het boek ”De jeugd van tegenwoordig”, dat deze week verschijnt, voert de Kamper docent een pleidooi voor goede communicatie tussen enerzijds jongeren en anderzijds hun ouders, leerkrachten en ambtsdragers.

De 17-jarige Jan-Kees (zijn naam is gefingeerd) doet mee aan de schoolbijbelkring. Hij vertelt over het huisbezoek van gisteravond. De ouderling had hem gevraagd hoe het stond met zijn ziel. Jan-Kees was daar dankbaar voor geweest. De voorgaande keren hadden de ambtsdragers alleen met zijn ouders gepraat. Hij had er toen voor spek en bonen bij gezeten, vond hij. Blij met de belangstellende vraag had hij gezegd dat hij de Heere liefhad. Maar een gesprek kwam niet op gang. Integendeel, de ouderling zei alleen maar dat hij veel om ontdekkend licht moest bidden.

„Misschien, Jan-Kees, dacht de ouderling dat jij zo maar over de ellende heen stapt en je jezelf een-twee-drie bekeerd voelt?” oppert Van den Noort, die behalve docent ook bijbelkringleider op school is. Het antwoord van de leerling frappeert en ontroert hem. „Moet ik dan vertellen dat ik regelmatig wakker lig, omdat ik bang ben voor de dood? Bang, omdat ik weet dat ik voor de Heere niet kan bestaan, omdat ik een groot zondaar ben. Moet ik zeggen dat ik daarover al menige traan gelaten heb? Wilt u dat van mij horen? Is het niet veel belangrijker dat ik mag vertellen dat mijn hart naar de Heere uitgaat?”

Dit voorval was voor Van den Noort, adjunct-directeur van de reformatorische Pieter Zandtscholengemeenschap in Kampen, de directe aanleiding om het boekje ”De jeugd van tegenwoordig” te schrijven. Al een paar jaar liep hij met de idee om aandacht te vragen voor jongeren die zich niet begrepen en in de steek gelaten voelen. „Te vaak hoor ik van jongelui dat ze met hun geestelijke vragen niet terecht kunnen bij hun ouders en ambtsdragers. Een vrij grote groep komt in het luchtledige te hangen en mist sturing en begeleiding. Maar ook, zonder ze meteen de handen op te leggen, een stukje waardering. De Schrift zegt: Er is niemand die God zoekt, ook niet tot één toe. Als er dan jonge mensen zijn die de Heere willen dienen, dan is dat een verblijdende zaak. Helaas merken veel jongeren daar weinig van.”

Kerkverlaters
Over de jeugd in het algemeen maakt Van den Noort, die bijna dertig jaar in het onderwijs zit, zich zorgen. „Vooral de laatste tien jaar zie ik een snel groter wordende groep jongeren die niets met geloofszaken te maken wil hebben. Je merkt dat aan alles. Ze laten openlijk blijken niet van de dagopening gediend te zijn. Ze zingen niet mee, doen de Bijbel niet open en kijken verveeld om zich heen. Stel je een vraag, dan krijg je bewust een onbenullig antwoord. Of ze zeggen: Dat geloof heb ik niet en zal ik wel nooit krijgen ook. Als ze je een blik in hun privé-leven gunnen, schrik je. Er blijkt van alles te kunnen. Café- en barbezoek zijn de hoofdingrediënten van de vrijdag- en zaterdagavond. En vraag niet wat ze van de zondagse preken horen en hoe ze er in de kerk bij zitten. Vroeger had je een grote groep die in het grijze gebied verkeerde. Die jongelui leefden netjes mee, maar hadden innerlijk niet veel met het geloof of durfden er niet over te praten. Natuurlijk zijn die jongeren er nog steeds. Maar die groep wordt kleiner. Het is nu meer óf zwart óf wit: erg afkerig of zeer betrokken.” Beide categorieën heeft de auteur in zijn boek op het oog.

Hoe komt het dat zo veel jongeren al tijdens hun middelbareschoolperiode laten weten over enkele jaren af te haken? Van den Noort heeft er menig keer over gesproken met leerlingen, maar ook met kerkverlaters die vroeger op de Pieter Zandt zaten. Hij ziet een aantal oorzaken. Allereerst natuurlijk het boze hart, dat geneigd is God en de naaste te haten. Maar een andere oorzaak is volgens hem de traditie. „Nergens knappen jongeren meer op af dan op tradities die een holle gewoonte blijken te zijn. Vooral als nooit wordt verklaard waarom men ze handhaaft.” Verder wijst hij op de prediking. „Die mag nooit onbegrijpelijk zijn en over de hoofden heen gaan. Preken mogen geen geheimtaal bevatten. Ze moeten iedereen raken, fris zijn, uitnodigen tot het heil in Christus en niet blijven steken in beschrijvingen en beschouwingen.”

Van den Noort moet vaak denken aan een gesprek dat hij eens had met een groep leerlingen. „Op de vraag of ze iemand in hun omgeving kenden die de Heere vreesde, antwoordde een flink aantal met ”nee”. Ze kunnen dan ook nergens heen met hun vragen, als ze die al hebben. Maar ze zíén ook niet wat het is om de Heere te vrezen.” Een kwade concurrent van een godvrezend leven is volgens hem het materialisme. „Het is verbazingwekkend te zien in welke rijkdom vele van onze jongeren opgroeien en hoe van huis uit dit materialisme gestimuleerd wordt. Het lijkt wel alsof geld en goed het belangrijkste zijn in het leven. Het moet allemaal groter en mooier. De levensvraag is dan niet: „Hoe krijg ik een genadig God?”, maar „Hoe krijg ik gestadige rijkdom?” Als er iets is dat de mens van de Heere afhoudt, is het ons geld en goed. En dat geldt zeker voor ons opgroeiend geslacht.”

Positieve hulp
Maar er zijn ook andere jongeren in zijn omgeving, merkt de schooldirecteur. „Ik ken er heel wat die graag bezig zijn met de geestelijke dingen en daar onder leeftijdgenoten vrij en onbeschroomd over praten. Ze zoeken elkaar op in vriendenclubs, op de jeugdvereniging en in bijbelstudiekringen. Weliswaar hoor je dan nogal vaak „ik denk” en „ik vind”. En dan merk je dat ze wel eens op de klank af exegetiseren. Veelal ook zoals het henzelf uitkomt. Een goed stuk leiding blijkt noodzakelijk te zijn, en die waarderen ze ook. Maar ze zijn ermee bezig, zonder dat ze daartoe gedwongen worden. En ze komen met echte levensvragen en spreken over hun twijfels. Ze stellen zich gedurig de vraag: „Wat moet ik doen om zalig te worden?” Ze willen weten hoe je aan het geloof komt. Ze verlangen dan wel een concreet antwoord en laten zich niet afschepen met de opmerking: Bid er maar veel om.”

Het zijn deze jongeren die volgens Van den Noort nogal eens thuis en in hun kerkelijke gemeente hun hoofd stoten. Om beter zicht op deze problematiek te krijgen, hield hij een enquête onder honderd leerlingen uit klassen die over het algemeen als positief bekend staan. Ook sprak hij met vijftien jongvolwassenen. „Uit de antwoorden lees ik duidelijk hoe jongeren zichzelf vaak een raadsel zijn. Hoe ze zoeken naar antwoorden, maar dat ze ook dreigen op hun gevoel af te gaan. Eén ding is voor mij wel duidelijk: ze vragen om positieve hulp en ze zijn bereid zich te laten corrigeren. Ze blijken te worstelen met heel fundamentele geloofsvragen die prachtig zijn om als ambtsdrager op huisbezoek te behandelen. Maar worden de jongeren gehoord? En wordt er verstandig op hun vragen ingegaan?”

U hebt daar twijfels bij?

„Kijk, ik maak hier heel veel jongeren mee, uit allerlei kerken en plaatsen. Mij is vaak gebleken dat jongeren vragen meetorsen waarmee ze thuis of in hun gemeente niet terechtkunnen. Ik merk dat een niet gering aantal afgescheept wordt. Ik heb eens binnen één maand vijf goedwillende en serieuze leerlingen bij me gekregen die geen raad wisten met de benadering vanuit hun eigen gemeente. „Wat moet ik daarmee, meneer?” vroeg een van hen. Ze was zo ver weggezet door een ambtsdrager dat ze het niet meer wist en zich afvroeg: Hoe moet het dán? Wat wordt er van me verwacht? Mag ik nog zeggen dat ik de Heere graag wil dienen? Is het verkeerd als ik dat zeg?”

Op welk punt gaat het mis?

„Jongeren willen eerlijk over hun vragen praten. En de laatste tien jaar zijn ze een stuk opener geworden. Misschien weten veel volwassenen daarmee niet goed raad. Daarbij komt dat jongeren ook niet direct de taal spreken die ouderen gewend zijn. Ze spreken nogal eens over ”groeien in het geloof”. Onze eerste reactie is dan: Dat is evangelisch! Maar ik heb in de loop van de jaren geleerd met hen door te praten en te vragen: Wat bedoel je eigenlijk? Dan kom je soms tot de conclusie dat ze het opwassen in de kennis van onze Heere Jezus Christus bedoelen. En dat is weer voluit bijbels. Inderdaad praten ze anders over geestelijke zaken dan vroeger op de gezelschappen. Maar is het onschriftuurlijk wat ze zeggen? Dat is het criterium.”

Hebt u geen begrip voor ambtsdragers die schrikken als ze op huisbezoek over ”groeien in het geloof” horen?

„Natuurlijk begrijp ik dat. Ouderlingen en predikanten hebben vele jaren meegemaakt dat iedereen zweeg en dat zij moesten praten. En dan zit daar een jongere die vrijmoedig over het geloof praat. Ik snap dat ze daar veel moeite mee hebben. Ik neem het ze ook niet kwalijk als ze niet begrijpen wat de jongeren zeggen, maar wel als ze niet doorvragen en jongeren soms gewoon negeren. Begin ermee hen serieus te nemen, is mijn advies. En vraag dan als ambtsdrager ook door. Ik weet van een ouderling uit mijn jeugd die al pratend dingen voor me herkenbaar wist te maken. „Bedoel je dát soms?” vroeg hij dan. En zo legde hij mijn ziel bloot.

Je moet ervan uitgaan dat de jongen of het meisje dat voor je zit integer is. Ik heb in de loop van de tijd geleerd dat iemand niet zomaar iets zegt. Dus moet je de moeite doen om erachter te komen wat iemand bedoelt. Heb je dan twijfels, dan mag je dat rustig zeggen. Maar het is vaak ook de toon die de muziek maakt. Als je zegt: „Vraag maar aan de Heere of Hij je wil bekeren”, en vervolgens doe je een gebed en ga je weg, dan laat dat bij een jongere zo veel wonden achter. Het kan ook anders. Ga met zo iemand in gebed en vraag of de Heere wil doorwerken in het hart; of Hij Zich nog eens wil betuigen. Dan voelt een jongere dat er een stukje erkenning is. Die zal dan de volgende keer ook weer naar je toegaan als hij of zij ergens mee zit. Als je alleen op bekende klanken afgaat en dan meteen je oordeel klaar hebt, strandt het gesprek onmiddellijk.”

De reserve van veel ouderen in de richting van vrijmoedige jongeren heeft ongetwijfeld te maken met de grote invloed die de evangelische beweging heeft op de kerken binnen de gereformeerde gezindte.

„Dat is ook zo. Maar ik vind angst altijd een heel slechte raadgever. Als ik zou merken dat mijn kinderen erg evangelisch waren ingesteld, dan zou ik een keer de moeite nemen om samen naar de EO-jongerendag toe te gaan en er daarna over te praten. Trouwens, die evangelische inslag onder mijn leerlingen vind ik wel meevallen. Bijna allemaal vinden ze bijvoorbeeld dat de jongerendag een sfeer ademt waarmee wij moeite hebben. Natuurlijk worden onze jongeren op een bepaalde manier beïnvloed door de evangelische beweging. Maar daar ben ik niet zo verontrust over. Ik maak me meer zorgen over de jongeren die zich verharden, van niets meer willen weten en ook bijna onbereikbaar worden.”

Welke lessen zijn er uit uw boek te trekken voor ouders en ambtsdragers?

„Ouders adviseer ik zó met hun kinderen te spreken dat ze beseffen wat er in hen omgaat. Ze moeten weten waar hun kinderen geestelijk legeren. Al te vaak blijkt me dat dit niet het geval is. Het is ook goed de kinderen ontzag en eerbied voor de ambtsdragers bij te brengen. Dezen staan immers in de branding van de tijd.

Tegen kerkenraadsleden in onze gezindte zou ik willen zeggen: Probeer erachter te komen wat jongeren bezielt. Wees dan ook duidelijk in wat je te zeggen hebt. Vermijd zo veel mogelijk oud, archaïsch taalgebruik. Zeg het in de taal van 2001. En ben je in gesprek met jongeren, ga dan eens uit van het positieve. Geef vooral onderwijs als dat nodig is en schroom niet te corrigeren. Dan mag het gebeuren dat je als ouderling zegt: „Joh, we hebben veel met elkaar gesproken, maar ik denk dat je op het verkeerde spoor zit.” Maar bid dan wel samen of de Heere het anders wil maken. Laat jongeren voelen dat je probeert samen een oplossing te vinden voor de vragen die er leven. Leg ze niet meteen de handen op als er ontwakend geestelijk leven is, maar knuppel het ook niet gelijk dood.”