Boekrecensie

Titel: Intercommunie; het asymmetrische geloofsgesprek tussen protestanten en katholieken
Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 1999
ISBN 90 239 0489 3
Pagina's: 64
Prijs: ƒ 15,00

Recensie door drs. K. Exalto - 23 juni 1999

De speelruimte
die Rome biedt

Het was wel te verwachten dat naar aanleiding van de commotie rond de huwelijksdienst van prins Maurits en Marilène van den Broek, ook de Nederlandse Raad van Kerken zich zou mengen in de discussie. Uit een recente publicatie van de raad blijkt dat Rome in het oecumenisch gesprek wel eens toeschietelijk is, maar het eind van het touwtje goed vasthoudt.

Het gewichtvolle van de zaak is dat deze raad met een zeker gezag meent te kunnen spreken. Hij vertegenwoordigt de bij hem aangesloten kerken, waartoe onder meer de Hervormde Kerk behoort, maar ook de Rooms-Katholieke. Het geschrift dat voor ons ligt heet ”Intercommunie”. Het is vooral gericht op de onderlinge verhouding tussen protestanten en rooms-katholieken. Daarom luidt de ondertitel ”Het asymmetrische geloofsgesprek tussen protestanten en katholieken”. Opvallend is het woord „asymmetrisch”; het wijst aan dat de zaak nog niet geheel glad zit. De roomse theologen kwamen de protestantse wel een eind tegemoet, maar houden toch ergens halt.

Overigens, het rapport is nogal optimistisch. Al aan het begin heet het: Er is een groeiende overeenstemming, een grote toenadering; er is een oogst van dertig jaar oecumenische bezinning die nu binnengehaald mag worden. Er is, zo wordt beweerd, een groeiende tafelgemeenschap.

Maar Rome laat zichzelf niet los, blijft op eigen stukken staan, getuige een officieel directorium uit 1993. Een eucharistische tafelgemeenschap, best, maar dan verbonden met „de volledige kerkelijke gemeenschap en met de zichtbare uitdrukking daarvan” (lees: in verbondenheid met de hiërarchie, inclusief het pausdom). Men zou zo zeggen: Dat biedt protestanten die hun eigen kerk (en belijdenis) trouw willen blijven, niet veel ruimte.

Groeien in eenheid
Toch meent de Raad van Kerken een opening te zien. Rome spreekt namelijk in verband met de eucharistie in genoemd directorium ook van een groeien in de eenheid. Dus: intercommunie in het licht van een groeien in de eenheid! Hoe handig wordt in dit rapport dat „groeien” uitgespeeld tegen de toch zo duidelijke officiële uitspraak dat deelname aan de eucharistie betekent dat de kerk van Rome ook in haar „zichtbare uitdrukking” te accepteren is. Wat Rome ziet als een binnenkerkelijk gebeuren, zet het rapport op het wijde veld van de oecumene.

Het rapport meent echter intussen nóg een houvast te hebben voor de intercommunie. Er is toch ook de praktijk! Het komt al sinds lang voor dat bij bepaalde gelegenheden, als bijvoorbeeld het sluiten van een gemengd huwelijk, de mis wordt bediend en ook niet-roomsen daaraan deelnemen. Zeker, dat gebeurt, maar of het volgens het canonieke recht is, is de vraag. Is het wel waar, zoals beweerd wordt (blz. 28), dat de lokale pastor in al zulke gevallen tot een eigen oordeel mag komen? Treedt dan ineens het bovengenoemde directorium van 1993 buiten werking? Ik meen dat hier de praktijk de vader van de theorie is. Dat in studentenparochies, basisgroepen etcetera intercommunie praktijk is, zal wel waar zijn, maar zegt, naar mijn gevoelen, voor de bewijsvoering niets.

Maar laat de kerk van Rome dan helemaal geen ruimte voor intercommunie? Jawel, maar, naar het heet, in bepaalde omstandigheden, bij wijze van uitzondering, en op bepaalde voorwaarden. Welke zijn dan die voorwaarden? Een ervan wil ik noemen: de niet-katholiek moet blijk geven van het rooms-katholieke geloof in de sacramenten (blz. 28). Dat is nogal wat! Is hij hervormd of gereformeerd, dan moet hij al wat er in zijn Heidelbergse Catechismus positief over het avondmaal en negatief over de roomse mis gezegd wordt, thuislaten en vergeten. Hij moet, althans in hoofdzaak, zich de inhoud van een roomse catechismus hebben eigen gemaakt.

In het rapport loopt men met een wijde boog om de uitspraken van de Heidelbergse Catechismus heen. Zij passen ook niet erg in een oecumenisch gesprek, dat gericht is op intercommunie. Maar ook de transsubstantiatieleer van Trente komen wij in het rapport niet tegen. Zeker, de tegenwoordigheid van Christus wordt beleden en er is ook sprake van het werk van de Geest, maar er is in het verleden méér aan de orde geweest. En dat is in geen geval achterhaald.

Het rapport ziet meer ruimte voor intercommunie dan tot dusver gepraktiseerd wordt. Dat de protestantse pastores en gemeenteleden daarbij heel wat moeten inleveren, ziet men over het hoofd. Een harde kern ligt er in het al genoemde Oecumenisch Directorium van 1993, dat als voorwaarde voor „eucharistische gemeenschap” noemt: „een reële eenheid in het geloof, eredienst en gemeenschapsleven” (blz. 45). In het oecumenisch gesprek is Rome in zijn vertegenwoordigers in betrekkelijke zin toeschietelijk, maar het eind van het touwtje wordt goed vastgehouden.

Voorgeslacht
Ik wenste wel dat ik bij de reformatorische deelnemers aan dit gesprek iets gewaar werd van wat het voorgeslacht in de eeuwen voor ons bezielde, als het nog liever de weg van het lijden koos dan aan de roomse mis deel te nemen. Overal waar de Reformatie doorbrak, verdween het roomse altaar en schaarde men zich rond de dis des Heeren, om naar het nieuwtestamentisch voorbeeld onder leiding van een dienaar des Woords (geen priester) de dood des Heeren te gedenken en in de vorm van brood en wijn, door de Geest, Christus Zelf te genieten, in de verwachting van Zijn wederkomst.