Boekrecensie

Titel: Vroegchristelijke gemeenten tussen werkelijkheid en ideaal. Opstellen van leden van de Studiosorum Novi Testamenti Conventus
Auteur: Joël Delobel e.a.

Uitgeverij: Kok
Kampen, 2001
ISBN 90 435 0380 0
Pagina's: 223
Prijs: € 22,38 (ƒ 49,90)

Recensie door prof. dr. J. van Bruggen - 24 oktober 2001

Bundel opstellen geeft beeld van werkwijze nieuwtestamentici

Gemeenten in strijd
met desillusies

De vroegchristelijke gemeenten waren bezig met een verwerkingsproces van innerlijke desillusie. Die opvatting komt naar voren in een recent verschenen bundel opstellen. Wie een beeld wil krijgen van de wijze waarop vele nieuwtestamentici in Nederland werken met het Nieuwe Testament, kan deze bundel gebruiken als bron. Voor het verstaan van het Nieuwe Testament zoals het voor ons ligt, is ze veroordeeld tot onvruchtbaarheid.

Sinds 1951 bestaat er in Nederland een vereniging van nieuwtestamentici. Momenteel heeft deze ”Conventus” ongeveer 90 leden uit Nederland en Vlaanderen. Het spreekt vanzelf dat binnen dit gezelschap uiteenlopende overtuigingen leven. Met name over de vraag of wij in het Nieuwe Testament te maken hebben met de geschriften van heilige apostelen en profeten, dan wel met producten van menselijke en uiteenlopende overtuigingen.

Uit de aanhangers van de tweede groep is een redactieraad gevormd die een bundel opstellen heeft doen verschijnen bij het 50-jarig bestaan van de vereniging. Het zijn opstellen over de situatie van een aantal vroegchristelijke gemeenten zoals wij die mogelijk kunnen reconstrueren op grond van brieven die aan hen verzonden zijn of op grond van Evangeliën die in hun kring zouden zijn ontstaan. Soms gaat het over concrete gemeenten, zoals die te Thessalonica (Bert Jan Lietaert Peerbolte) en te Korinthe (Harm Hollander en Reimund Bieringer) of die in Galatië (Johan Vos).

Jammer genoeg ontbreekt daarbij een opstel over de kerk te Rome, moederkerk van de christenheid gedurende vele eeuwen. Vaker gaat het over gemeenten die wij niet of maar moeilijk kunnen localiseren omdat ze verondersteld worden als bakermat voor documenten waarvan de lokale herkomst onzeker is. Zo bijvoorbeeld „de gemeente rond Mattheüs” (Wim Weren) of „de kerksituatie achter de Pastorale Brieven” (Peter Schmidt).

Ideaal en werkelijkheid
Het is ondoenlijk om in een korte recensie recht te doen aan elk van de veertien opstellen afzonderlijk. Wat hen verbindt is dat steeds gezocht wordt naar de spanning tussen geloofsideaal en werkelijkheid. Het is van belang te letten op deze formulering. De auteurs zien de gemeenten niet staan tussen openbaring en dagelijkse tekortkoming of tussen Evangelie en heiliging, maar tussen eigen geloofsideaal en tegenvallende werkelijkheid. Minder theologisch gezegd: de vroegchristelijke kerken lijken bezig te zijn met een verwerkingsproces van innerlijke desillusie.

Is dit niet te scherp samengevat? Wie het ”Ter inleiding” leest, ontdekt dat deze samenvatting helaas doeltreffend is. We lezen daar dat een groepje vroege volgelingen van Jezus zichzelf zag als representant van Gods volk en dat zij de overtuiging deelden dat Gods koninkrijk spoedig op aarde zou aanbreken. Daarbij zou God de mensen oordelen en bij dit gericht zou ook Jezus een rol spelen (blz. 8). Aan de basis van de vroegchristelijke gemeenten staat dus niet de Zoon van God, de Messias die ons geopenbaard heeft wat de Vader Hem bekend maakte, maar aan de basis staat die gemeente zelf met de overtuigingen die zij gehecht heeft aan het moedgevend optreden van leraar Jezus. Hun oprechte verwachting dreef hen voort en leidde tot zending onder Joden en Grieken.

Gezag
Reeds in Thessalonica echter zou zijn gebleken dat deze verwachtingen niet (direct) uitkomen. Men wordt geconfronteerd met sterfgevallen waarop men, volgens de auteur, niet was voorbereid vanwege de verwachting van een spoedige komst van het rijk. „Al spoedig bleek de werkelijkheid weerbarstiger was dan het ideaal haar voorstelde.” De daarop volgende kerkgeschiedenis laat zien welke oplossingen de kerken bedacht hebben voor deze „botsing tussen ideaal en werkelijkheid.” De gemeenschap waaraan Paulus 1 Thessalonicenzen schreef, schrok op „uit de betovering van het begin” (p. 28).

Is het geloof dan een illusie? Is er geen gezag dat het geloof legitimeert? Het lijkt dat Paulus zich in Galaten op het gezag van het Evangelie beroept. Maar wanneer Paulus niet een metterdaad door Jezus vanuit de hemel geroepen apostel is, dan botsen in Galaten eigenlijk twee menselijke meningen op elkaar. Paulus probeert zijn eigen ideaal wel met gezag te bekleden, maar waarom zou juist hij zich op gezag mogen beroepen en niet de charismatische leiders in Galatië? Wanneer we het op deze manier bekijken, wordt Paulus een man die alleen het eigen gelijk probeert aan te tonen. De conclusie is dan de volgende: „In de kerk van Paulus is er uiteindelijk geen hoger gezag dan dat van de eigen overtuiging en de eigen overtuigingskracht” (p.38).

Onvruchtbaar
De bundel als geheel geeft de lezer de gelegenheid dit standpunt uitgesponnen te zien in vele richtingen. Wie een beeld wil krijgen van de wijze waarop vele nieuwtestamentici in Nederland werken met het Nieuwe Testament, kan deze bundel gebruiken als een goed gedocumenteerde bron. Voor het werkelijk verstaan van het Nieuwe Testament zoals het voor ons ligt, is deze bundel opstellen naar mijn mening echter veroordeeld tot onvruchtbaarheid. En dit omdat zij in het ”Ter Inleiding” het christelijk geloof heeft losgeweekt van de openbaring en de verschijning van onze goede God en Heiland Jezus Christus. Hij is de wortel van de kerk.

Geheel in tegenstelling hiermee lezen we in de eerste alinea van deze bundel dat de christelijke gemeenten in de eerste en de tweede eeuw historisch gezien „de kiemen zijn waaruit de christelijke kerk zich heeft ontwikkeld en over de wereld verbreid.” Alsof de kerk ontstaan is door zelfbevruchting! Eigenlijk is Christus in dit boek de grote afwezige. Hoe is dat mogelijk? Het boek laat zien hoe weinig er zonder de levende Zoon van God overblijft van de kerk. Alleen maar gemeenten die ieder op hun eigen manier twee millennia lang worstelen met de verwerking van desillusies. Hoe de overleving van zo'n kerk ooit mogelijk is geworden, is de vraag waarmee ik oprecht blijft zitten na het lezen van deze bundel.