Boekrecensie

Titel: De profeten. Joodse en christelijke legenden uit de oudheid
Auteur: Pieter W. van der Horst

Uitgeverij: Athenaeum-Polak & van Gennep
Amsterdam, 2001
ISBN 90 253 4179 9
Pagina's: 187
Prijs: ƒ 39,-

Recensie door dr. ir. J. van der Graaf - 17 oktober 2001

Legenden over profeten mengeling van waarheid en verdichtsel

Omgebracht met een knuppel

Over de profeten bestaan uiteenlopende niet-canonieke berichten. Zo wordt van Amos verhaald dat hij door Amazia is gemarteld, vervolgens door zijn zoon is gedood met een knuppel. Prof. dr. Pieter W. van der Horst vertaalde een aantal legenden over de profeten.

Een boek met een omvang van 180 bladzijden, 50 bladzijden met 507 noten, 5 met literatuur, 20 bladzijden inleiding en nog weer eens 16 pagina's inleidingen bij de verschillende onderdelen: dan valt er kennelijk heel wat uit te leggen. Prof. dr. Pieter W. van der Horst, hoogleraar Nieuwe Testament en in ”de joodse en hellenistische wereld van het vroege christendom” aan de Universiteit Utrecht, vertaalde een geschrift uit de eerste eeuw van onze jaartelling van een onbekende auteur. Hij gebruikte een handschrift uit de zesde eeuw, dat in het Vaticaan wordt bewaard. Het draagt de titel ”Vitae prophetarum” – ”levens van de profeten”.

Olijfberg
In de laatste eeuwen voor onze jaartelling kregen, na de vijf boeken van Mozes, ook de boeken der profeten binnen de Joodse religie hun canonieke status. Tussen het jaar 200 voor en 200 na Christus ontwikkelden zich zowel in Joodse als in christelijke kring via mondelinge overlevering verhalen (”legenden”) over de levens van de profeten. Aan die verhalen is dit geschrift ontleend. Het zijn kortere of langere fragmenten –waarheid en verdichtsel– uit het leven van de vier grote profeten (Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël), de twaalf kleine profeten, en de zeven profeten die in de canon van het Oude Testament voorkomen, te weten Nathan, Elia en Elisa, Achia, Joad, Azarja en Zacharia, de zoon van Jojada.

De bijbelse gegevens in de verhalen zijn ontleend aan de Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament, die in de tweede eeuw voor Christus totstandkwam. De vertaler geeft –en daarvoor heeft hij zo veel noten nodig– telkens minutieus aan op welke bijbelgedeelten stukken van de verhalen teruggaan en wat erbij is gemaakt of verdraaid. Hij gaat ervan uit dat de auteur in Palestina woonde en Grieks schreef.

Sterke nadruk valt in de verhalen op de plaats waar de profeten geboren zijn, waar ze stierven en, vooral, waar ze werden begraven. Overigens worden vandaag in Jeruzalem graven van kleine profeten met vrij grote zekerheid op de Olijfberg aangewezen, waar de legende –in de toelichting van de vertaler– de Mount Scopus noemt.

Gemarteld
Behalve het genoemde geschrift bevat deze uitgave ook vier andere geschriften, eveneens legendarische verhalen over oudtestamentische profeten. Het gaat om ”Het martelaarschap en de hemelvaart van Jesaja”, ”De Kroniek van Jeremia”, ”De brief van Jeremia” en ”De openbaring van Baruch”. De brief van Jeremia is een apocrief boek, dat niet in de canon van de Hebreeuwse Bijbel voorkomt maar wel in de Septuagint.

Een punt waar de geleerden het niet over eens zijn is of de geschriften van Joodse origine zijn en een christelijke bewerking hebben gehad of dat ze van christelijke origine zijn. De christelijke bewerking is in ieder geval duidelijk. In de 'hemelvaart' van Jesaja doorwandelt de profeet alle zeven hemelen. Als hij in lucht van de zevende hemel aankomt, krijgt hij te horen dat hem de toegang tot die hemel is verleend door „de Here Christus, die in de wereld Jezus genoemd zal worden.” Vervolgens mocht Jesaja ook getuige zijn van de afdaling van „zijn Heer” vanaf de zevende hemel naar de aarde, „waar de vorst van de wereld woont.” Van zulke verhalen zijn deze geschriften vol.

Tot voorbeeld nog twee fragmenten over de profeten Hosea en Amos. „Hosea was uit Belemoth van de stam Issaschar, en hij werd in zijn eigen gebied begraven in vrede. En hij gaf een teken dat de Heer op aarde zou komen als de eik in Silo zich vanzelf zou delen en er zo twaalf eiken zouden ontstaan.”

„Amos kwam uit Thekoa. Nadat Amazia hem meermalen gemarteld had, heeft tenslotte diens zoon hem gedood door hem met een knuppel op zijn slaap te slaan. Hij wist nog levend zijn eigen woonplaats te bereiken, maar enkele dagen later overleed hij en werd daar begraven.” In deze twee fragmenten heeft de vertaler vijf noten nodig om canonieke tekst en verdichtsel uit elkaar te halen. In Amos 7:10-17 bijvoorbeeld wordt over de marteling van Amos niet gesproken.

Curiositeit
Wat is de waarde van een vertaling als deze? Ze heeft historische waarde. Niet meer en niet minder. Of, zoals de vertaler zegt, om de lezer een blik te gunnen in „de voorstellingswereld en vroomheid van gelovigen” van die dagen. Voor theologen, dan wel voor degenen die zich voorbereiden op het ambt van dienaar des Woords, kan een dergelijk geschrift moeilijk van dienst zijn om de Heilige Schrift voor de gemeente uit te leggen en te ontvouwen. Daarvoor heeft het een te hoog curiositeitsgehalte.

We realiseren ons dat geschriften als de onderhavige, die in de tijd van de overgang van de oude naar de nieuwe bedeling in de wereld van die dagen ontstonden, voedingsbodem zijn voor schriftkritische beschouwingen. Hier worden canon en legende echter wel helder van elkaar onderscheiden, al komt men in het notenmateriaal uiteraard de schriftvisie van de vertaler tegen, die soms om kritische waarneming vraagt. Maar de auteur heeft een goed leesbare tekst geboden. Jammer dat de noten niet onder aan de bijbehorende pagina's zijn opgenomen. Nu moet men constant bladeren.