Boekrecensie

Titel: Athanasius van Alexandrië en zijn uitleg van de Psalmen. Een onderzoek naar de hermeneutiek en theologie van een psalmverklaring uit de vroege kerk
Auteur: dr. P. F. Bouter

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 2001
ISBN 90 239 115 12
Pagina's: 379
Prijs: ƒ 65,-

Recensie door dr. B. A. Zuiddam - 10 oktober 2001

Athanasius integer behandeld; weinig aandacht voor context

De strijd van de Psalmen gaat door

Gelooft u in het bestaan van demonen? Doet u aan zelfonthouding terwille van Christus? Geeft Hij voor u de doorslag in het beoordelen van volken of menselijke organisaties? Of bent u kritiekloze fan van alles wat God misschien in het verleden heeft gebruikt? Stimulerende vragen te over en relevante stof tot bezinning in een stoffig proefschrift over de Vroege Kerk.

In juni dit jaar promoveerde ds. P. F. Bouter op de psalmuitleg van de kerkvader Athanasius uit de vierde eeuw. Uit oude bronnen diepte de Puttense predikant standpunten op die de Kerk van nu helpen om over zichzelf na te denken.

Het proefschrift is helder opgebouwd. De auteur bespreekt eerst de tekst van de te onderzoeken psalmverklaring, vervolgens Athanasius' visie op bijbelboeken in het algemeen en de uitlegtechnieken die hij gebruikte. Dan volgt een analyse van Athanasius' psalmuitleg, en tot slot enkele leerstellige besprekingen van het thema ”verlossing”.

Voor Athanasius was de houding tot Christus en Zijn Woord doorslaggevend. In die zin legt hij ook de Psalmen uit, gebruikmakend van de zogeheten allegorische exegese. Dat is bijbeluitleg waarbij niet naar een letterlijke verklaring maar naar een achterliggend geestelijk beginsel wordt gekeken dat in vergelijkbare vorm ook elders in de Schrift voorkomt. Zo trekt Athanasius lijnen tussen boeken van het oude en nieuwe verbond.

Wie dit beseft, vindt het niet meer zo vreemd Athanasius te horen spreken over „de zonen van Efraïm, die bogen buigen en ermee schieten, zijn teruggeweken op de dag van de strijd.” (Psalm 77, Griekse Septuagint-versie). De Egyptische bischop past dit toe op „alle Israëlieten die geleerd hadden om te strijden tegen de demonen, maar ten dage van de strijd, dat is rondom Christus' gevangenneming, zich van hun Heere afkeerden en voor Barabbas, dat is de satan, kozen.”

Demonen
De demonen keren terug als Bouter de theologische hoofdlijnen van het psalmcommentaar bespreekt. Athanasius vroeg aandacht voor de voortdurende strijd tussen slechte geestelijke machten en de kerk. Die strijd is niet iets van vroeger, een goedbedoeld bijgeloof of iets waarmee we geen rekening meer hoeven te houden nu Christus is gekomen. Ze is een voortdurende werkelijkheid tot de wederkomst.

Hoe kan die strijd gevoerd worden? Alleen door zelf zaligmakend aan de Heere verbonden te zijn en te strijden met de wapens van gebed en positieve toewijding aan God. In dit verband vraagt Bouter ook aandacht voor de boete (blz. 325, 327 e.v.). Laat de kerk zondaren nog bewijzen van bekering leveren? Of zijn we allang blij dat de betrokken persoon nog ”bij de kerk” wil horen? Bouter bespreekt ascese als vrijwillige onthouding van op zich geoorloofde zaken, zoals het huwelijk, terwille van een grotere gerichtheid op de Heere. Voor Athanasius en de kerk van de eerste eeuwen waren zowel boetedoening als ascese belangrijk.

Een belangrijk nadeel van de exegetische en dogmatische focus van dit proefschrift is dat het geschiedkundige te weinig aandacht krijgt. Dat is jammer voor de gewone lezer. Deze weet in een gunstig geval alleen dat Athanasius een kerkleider van vroeger was. Maar ook voor theologische wetenschappers zou deze goede dissertatie aan kracht hebben gewonnen als de auteur meer historische lijnen had getrokken. Ik geef een voorbeeld om dat te illustreren.

In 1980 twijfelde de patristicus G. Dorival of Athanasius de schrijver was van de door Bouter besproken psalmuitleg. Een van de argumenten tegen het auteurschap was dat de uitleg invloed vertoonde van Eusebius van Ceasarea. Deze schreef een ”Geschiedenis van de Kerk” die nu nog herdrukt wordt. Al vroeg verloor Eusebius echter kerkelijke erkenning door zijn sympathie met de Arianen, die niet geloofden dat Christus van eeuwigheid af God was. Ook tegenwoordig plaatsen de oosters-orthodoxe kerken nog waarschuwende kanttekeningen bij werk van Eusebius.

Nicea
Athanasius was juist de grote tegenstander van de Arianen. Zijn leven werd getekend door de strijd tegen hen. Om die reden vond Dorival het onwaarschijnlijk dat zo iemand de verdachte Eusebius zou citeren. Dr. Bouter brengt hiertegen in dat Eusebius het besluit van het Concilie van Nicea (325 na Christus) had ondertekend en „daardoor binnen het kamp van de orthodoxie was gebleven.” Hij stelt vervolgens dat de vroegkerkelijke auteur om deze reden „zeker de eerste periode na Nicea niet een echte vijand van Athanasius” was.

Hoewel dit laatste een legitieme conclusie lijkt, is het in zekere zin oppervlakkig en beperkt. Het beste argument, dat bijna zo groot als een olifant klaar lag in het leven van Athanasius, wordt hier gemist! Rond het jaar 350 schreef de kerkvader over de besluiten van de kerkvergadering in Nicea (”De Decretis”). Ter verdediging van Nicea citeerde Athanasius niet slechts één of twee zinnen, maar een hele brief van Eusebius van Ceasarea! Conclusie: zelfs 25 jaar na Nicea had Athanasius geen problemen met het citeren van Eusebius als dat hem goed uitkwam. Dus waarom zou hij die plotseling wel moeten hebben als hij de Psalmen uitlegt?

Een combinatie van concentratie op exegetische details en het niet ingaan op de historische context kan zich wreken, en doet dat gewoonlijk ook, vooral in een kerkhistorisch proefschrift. Gelukkig betreft het verzuim in dit boek niet de hoofdzaken. De Puttense predikant behandelt Athanasius op integere wijze.