Boekrecensie

Titel: Ohne unterschied. Frauen und Männer im Dienst für Gott”
Auteur: Marilyn B. Smith

Uitgeverij: Brunnen Verlag
Giessen, 2000
ISBN 3 7655 1200 1
Pagina's: 160
Prijs: DM 24,80
Recensie door J. M. D. de Heer - 15 augustus 2001

Marilyn Smith wil af van „oude vooroordelen”

Evangelische visie op de vrouw in het ambt

Binnen verschillende protestantse kerken zijn de opvattingen rond de vrouw in het ambt aan het schuiven. Dit geldt ook voor de evangelische beweging, waar de openstelling van alle ambten voor vrouwen steeds meer geaccepteerd en zelfs gepropageerd wordt. Het boek ”Ohne unterschied?” van de speciale vrouwencommissie van de WEF, de wereldwijde koepel van Evangelische Allianties, is hiervan een voorbeeld.

plattekstHet boek ”Ohne unterschied?” (Zonder onderscheid?) is geschreven door Marilyn B. Smith, vice-presidente van de Theologische Hogeschool in Toronto. In een woord vooraf schrijft Rudolf Westerheide van de Duitse Evangelische Alliantie dat de veranderde positie van de vrouw in veel kerken het gevolg is van „de tijdgeest van de emancipatie, die de kerken in bezit genomen heeft.”

Toch zou hij niet graag zien dat de evangelische beweging wat vrouw en ambt betreft vijftien jaar achterloopt bij de liberale kerken. Liever ziet hij argumenten opnieuw onder ogen. En daarom beveelt hij het boek van mevrouw Smith aan, waarin op nogal wat punten gebroken wordt met de reformatorische exegese van bijbelteksten omtrent de positie van de vrouw.

Inlezen
Een centrale stelling in het boek is dat het gezag van de man over de vrouw niet wortelt in de schepping, maar in de zondeval. Dat Adam eerst is geschapen, houdt volgens Smith niet in dat hij autoriteit over de vrouw heeft. Dat is volgens haar een „voorstelling die in de tekst ingelezen wordt”, ofwel een „vergissing.” Wie 1 Timótheüs 2:12-13 leest, zal echter zeggen dat deze gedachte juist uit de Schrift opkomt.

Volgens Smith ligt er in de traditionele visie op de plaats van de vrouw te veel nadruk op de toestand van na de zondeval. Zelf gunt ze vrouwen het „voorrecht” van de „opheffing van de mannelijke heerschappij.” Want Christus, redeneert ze, heeft de gevolgen van de zonde tenietgedaan en dus ook het gezag van de man over de vrouw. Vanuit dit uitgangspunt begrijpen we dat Smith het moderne emancipatiestreven niet vindt indruisen tegen Gods Woord.

Een centrale bijbeltekst voor de auteur is Galaten 3:27-28, waar Paulus schrijft dat in Christus Jood noch Griek, knecht noch heer, man noch vrouw is. Met betrekking tot de weldaden die Christus schenkt, vallen allerlei verschillen weg, een knecht is dan niet minder dan zijn heer, een vrouw niet minder dan haar man.

Vanuit dit gegeven maakt Smith een grote sprong naar de inrichting van de christelijke gemeente. Alle grenzen zijn overwonnen, stelt ze. Ofwel, bij de vervulling van de ambten mag niet meer gekeken worden of iemand man of vrouw is, maar moet worden nagegaan of iemand de vereiste gaven heeft.

Gelijkwaardigheid
Binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken zijn de vragen rond vrouw en ambt uitvoerig besproken tijdens de laatstgehouden generale synode van 1998. Daar werd in meerderheid een rapport aanvaard dat een commissie onder voorzitterschap van ds. P. den Butter opstelde. Ook de commissie kwam tot het inzicht dat Jezus de gelijkwaardigheid van man en vrouw erkende. Maar dat leidt er niet toe, vervolgde de commissie, dat elke taak waartoe een man in Gods Koninkrijk geroepen kan worden, ook door een vrouw vervuld zou kunnen worden.

De commissie wees erop dat alle apostelen mannen waren, dat nergens blijkt dat de profetessen uit het Oude Testament een officiële, leidinggevende positie hadden en dat het evenmin uit de Schrift blijkt dat de vrouwen die Paulus in zijn brieven groet, zoals de „medewerkster” Priscilla en de „dienares” (diakones in het Grieks) Febe, een ambt binnen de gemeente bekleedden. Een exegese die op deze wijze Schrift met Schrift vergelijkt, leidt tot minder gedwongen resultaten dan het boek van Smith. Daarin is te lezen dat de richteres Debora en de profetes Hulda geen uitzonderingen waren maar dat het in die geschiedenissen „voor honderd procent om Gods wil en Zijn roeping” gaat. Wie Febe een „dienares” noemt zou zich zelfs schuldig maken aan het instandhouden van oude vooroordelen.

Volgens Smith is de kerk geen bevrijdende gemeenschap als de ambten voor vrouwen gesloten blijven. Wellicht hangt de auteur te veel gewicht aan haar wens dat de evangelische beweging inzake ”vrouw en ambt” wat vooruitstrevender wordt.