Boekrecensie

Titel: Een hemelsbrede gelijkenis. Geloofsopvoeding in godsdienstpsychologisch perspectief
Auteur: C. G. Vergouwen

Uitgeverij: Kok
Kampen, 2001
ISBN 90 435 0311 8
Pagina's: 430
Prijs: ƒ 69,-

Recensie door dr. W. Verboom - 11 juli 2001

Ontbreken bezinning maakt studie minder representatief

Aan de binnenkant van de opvoeding

Mevrouw C. G. Vergouwen deed onderzoek naar de godsdienstige opvoeding in gezinnen met jongeren tussen de 17 en de 21 jaar. Welke denkbeelden tref je aan bij ouders en hun kinderen? In 87 procent van de onderzochte gezinnen blijft de ”zingevingsstijl” van ouders en kinderen gelijk, concludeert ze.

De auteur van ”Een hemelsbrede gelijkenis”, dat als dissertatie verscheen, is onder andere verbonden aan de faculteit godgeleerdheid van de Universiteit Utrecht als coördinator van de Pastoraal Psychologische Leergang. Het promotieonderzoek waarvan zij in dit geschrift verslag doet raakt de godsdienstige opvoeding zowel naar de kant van de ouders als naar de kant van de kinderen.

Hier is natuurlijk al veel onderzoek naar gedaan. Vergouwen heeft veel van dit onderzoek in haar eigen studie betrokken, zoals Andree, Jongsma-Tieleman, Van der Slik, Alma en vele anderen. In veel van deze onderzoeken gaat het om de bestudering van wat de auteur de ”buitenkant” van de opvoeding noemt, zoals bijbellezen en kerkgang. De ”binnenkant” –de factoren die ten grondslag liggen aan de opvoeding– blijft dan te veel buiten beeld. En precies dat element intrigeert de onderzoekster.

Bijbellezen
”Een hemelsbrede gelijkenis” bestaat uit zeven hoofdstukken, verdeeld over drie delen, met enkele bijlagen. Eerst bespreekt Vergouwen de cultuur van vandaag, die in hoge mate de kenmerken van secularisatie draagt. Ze noemt diverse godsdienstpedagogische onderzoeken waartoe deze cultuur aanleiding gegeven heeft. Het gaat haar zelf om een onderzoek naar zingeving, dus breder dan alleen het godsdienstige. Religie is een vorm van zingeving.

Nadat ze een theoretisch kader heeft gecreëerd, komt haar onderzoek aan de orde. Ze heeft het verricht in gezinnen met jongeren tussen de 17 en de 21 jaar. Welke zingevingsstijlen, welke denkbeelden (cognitieve structuren) tref je aan bij ouders en hun kinderen? Met behulp van het model van de Amerikaanse godsdienstpsycholoog J. W. Fowler voert zij gesprekken met zowel ouders als hun kinderen over bijvoorbeeld hoe men God ziet en hoe men de tekst van de Bijbel leest. Concreet gaat het om 24 gezinnen in Nijmegen, acht gezinnen in Overijssel en acht gezinnen in de Noordoostpolder. Deze gezinnen zijn rooms-katholiek. Daarnaast worden nog tien gezinnen in Amsterdam in het onderzoek betrokken. Deze gezinnen zijn protestants-christelijk.

Eigen mening
Fowler heeft aangetoond dat er op het gebied van de godsdienstige ontwikkeling van de mens sprake is van zes stadia. Vergouwen ontdekt nu dat de meest voorkomende stadia –ze spreekt liever van stijlen– de mythisch-letterlijke, de synthetisch-conventionele en de individueel-reflectieve zijn. Mensen die mythisch-letterlijk denken, nemen, zoals het woord al zegt, de dingen letterlijk, en kennen nauwelijks een eigen reflectie of mening. Ze laten zich leiden door de opvattingen van de groep waartoe ze behoren. Mensen die synthetisch-conventioneel denken sluiten zich sterk aan bij het gangbare normen- en waardenpatroon van hun omgeving. Ze hebben wel oog voor symbolische betekenissen. Mensen die individueel-reflectief denken hebben een eigen mening. Het valt Vergouwen op dat deze laatste categorie in plaats van een traditioneel godsbeeld van een persoonlijke God een meer abstract godsbeeld kent.

Waar het haar nu om gaat is dat in 87 procent van de onderzochte gezinnen de zingevingsstijl van zowel de ouders als hun kinderen gelijk is. Ook al lijkt er tussen het gedrag van ouders en hun kinderen verschil te zijn, dat geldt niet voor de ”binnenkant”, de zingevingsstijl. Als ouders mythisch-letterlijk denken, dan doen de meeste van hun kinderen dat ook. Hetzelfde geldt voor de andere categorieën, de synthetisch-conventioneel denkenden en de individueel-reflectief denkenden. Om met de termen van Vergouwen te spreken: de eerste categorie kent geen autonomie, maakt geen zelfstandige keuzes; de tweede categorie vindt de consensus met anderen doorslaggevend en de derde categorie maakt wel eigen keuzes en acht een communicatief klimaat belangrijk. Deze derde categorie is maar klein, ze omvat slechts 24 procent van de onderzoeksgroep.

Goede opvoeding
In het laatste deel van haar boek beschrijft de auteur enkele aanvullende factoren die een rol spelen in de dieperliggende zingevingsstijlen van ouders en kinderen. Ze spreekt over de ”developmental niche”, waarmee ze bijvoorbeeld doelt op het opleidingsniveau van de ouders. Het opleidingsniveau is dus ook van invloed op de godsdienstige opvoeding. Als Vergouwen de resultaten van haar onderzoek analyseert, komt zij tot de conclusie dat maar 20 tot 25 procent van het aantal ouders kan voldoen aan de voorwaarden van een goede religieuze opvoeding. Ze vindt dat aan dit gegeven in andere onderzoeken te weinig aandacht wordt besteed. Daarom eindigt ze haar onderzoek met de aanbeveling om ouders te begeleiden in hun opvoedingstaak. Ouders die mythisch-letterlijk denken hebben dat nodig.

Ik heb ”Een hemelsbrede gelijkenis”, ondanks de hinderlijk kleine letter, met belangstelling gelezen. Naar mijn mening vult deze studie de reeds bestaande studies op waardevolle wijze aan. Het is immers vaak zo dat veel onderzoeken in het uiterlijke gedrag blijven steken. Dat is zeker niet onbelangrijk, maar wil er sprake kunnen zijn van een echte analyse van de opvoedingssituatie, dan speelt de ”binnenkant” een doorslaggevende rol, zoals Vergouwen terecht stelt. Anders zegt de buitenkant nog niet zo veel.

Letterlijk
Wel heb ik een paar kritische vragen, onder andere de volgende: Is het niet veel te ongenuanceerd om te zeggen dat het letterlijk nemen van de tekst van de Schrift behoort tot de mythisch-letterlijke stijl? Wanneer de tekst van de Schrift zichzelf aandient als letterlijk, kan het net zo goed getuigen van een individueel-reflectieve stijl van ouders en kinderen om de Schrift letterlijk op te vatten. Temeer wanneer zij in een omgeving leven waarin dit niet gedaan wordt. Bovendien nemen mensen de tekst van de Schrift niet letterlijk omdat zij zelf niet nadenken, maar omdat zij dat uit eerbied voor de Bijbel als het Woord van God doen. Waarom zouden zulke ouders niet aan de voorwaarden voldoen die nodig zijn voor een adequate godsdienstige opvoeding?

Hier wreekt zich het ontbreken van de theologische bezinning in dit boek. Ik denk dus dat de godsdienstige aard van de onderzoeksgroep en de godsdienstige visie van de onderzoeker een doorslaggevende rol spelen in de resultaten van het onderzoek en de conclusies die eraan verbonden worden. Met andere woorden: een onderzoek onder bevindelijk-gereformeerde gezinnen zou heel anders kunnen uitvallen. Dat vermindert de representatieve betekenis van dit onderzoek, hoe grondig en zorgvuldig het ook is uitgevoerd.